Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

vakantieseizoen

betekenis & definitie

jaarlijkse vakantietijd.

jaarlijks terugkerende periode waarin veel mensen met vakantie gaan, vooral in toepassing op de zomermaanden.

Voorbeelden:
De verlenging van het vakantieseizoen die door de vakantiespreiding is ontstaan dient in de eerste plaats het belang van de vakantieganger: betere mogelijkheden om gebruik te maken van het brede aanbod van de toeristische industrie.
NRC, 1993

Als de zomer aanbreekt en het vakantieseizoen geopend wordt, zal het wel weer stormlopen bij de VVV.
Meppeler Courant, 1995

Een staking zou de Britse luchtvaartmaatschappij ongeveer 40 miljoen pond [...] per dag kosten. Wanneer het werk wordt neergelegd, staat nog niet vast. Waarschijnlijk wordt het half juli, wanneer het vakantieseizoen volop bezig is.
De Standaard, 1996

Over een paar maanden, in december, liggen de pistes er prachtig bij [...]. Dan is het zo ver: eindelijk weer tijd voor de skivakantie! Bereid uw bedrijf voor op het winterse vakantieseizoen met promotionele artikelen [...]. Laat bedrukte ski-artikelen namens uw bedrijf vervaardigen, en geef ze weg aan al uw zakelijke relaties.
http://www.bedrukken.nl/Op-skivakantie!-n-351, 2013

In Frankrijk is wintersport buiten het vakantieseizoen vaak zeer goedkoop. Vooral de periode na oud op nieuw tot carnaval/krokusvakantie en maart/april.
http://www.wintersporters.nl/forum/topic/116472, 2013

< >