Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

schoonmaakster

betekenis & definitie

vrouw die schoonmaakt.

vrouw die voor haar beroep kantoren, bedrijven, woningen etc. schoonmaakt; vrouw die voor haar beroep bij anderen schoonmaakt; hulp in de huishouding; schoonmaakster; ook: het beroep van schoonmaakster.

Voorbeelden:
Ik ging naar boven, naar de kamer van Maarten en Ada. Zag er niet uit, stof, stonk, bed lang niet verschoond. Duidelijk is de schoonmaakster een tijd niet geweest en is Ada een tijd ziek.
http://www.boekverslag.com/

Een schoonmaakster is een schoonmaakster. Een kapper is een kapper. En een goochelaar is een goochelaar. Punt. Uit. En als een werkvrouw zich een interieurverzorgster noemt, is algemene hilariteit haar verdiende loon.
De Standaard, 1996

Zijn kamer keek uit over het Rapenburg, en binnen was het een slagveld van bierflesjes, vergeelde kranten en dingen waar je een ploeg schoonmaaksters met kaplaarzen en tropenhelmen voor moest optrommelen als je er ooit nog vanaf wilde komen.
Herman Stevens, Gouden bergen, 2001

Schoonmaakster is een typische baan voor werkloze en ongeschoolde huisvrouwen, dikwijls uit migrantengezinnen.
De Standaard, 1996

< >