dooppeter; peetoom.
mannelijke persoon die, samen met een vrouw, de peetmoeder, als getuige aanwezig is bij de doop van een kind, en die zich daardoor ook borg stelt voor de latere christelijke opvoeding van dat kind; dooppeter; peetoom.
Is ontstaan naar analogie van het Engelse woord godfather, onder invloed van de gelijknamige filmreeks.
Voorbeelden:
Mazeppa, de niets ontziende heerser over de Oekraïne, vat liefde op voor het meisje Maria, wier peetvader hij is.
NRC, 1995
Floris snikte zacht, bompa was zijn peetvader. Bompa had kanker en iedere dokter had hun al verteld dat de man nog hooguit een maand te leven had.
Jeroen Olyslaegers, Open gelijk een mond, 1999