iemand die Nederlandstalig is.
iemand die Nederlandstalig is; iemand die het Nederlands als moedertaal heeft.
Voorbeelden:
De Franse regering, die de hoop lijkt te hebben opgegeven dat het Frans ooit nog in dezelfde positie als het Engels zou kunnen verkeren, investeert wel veel geld in projecten die de positie van het Frans in de nieuwe media verstevigen. Zo probeert ze in ieder geval een Frans tegenwicht te bieden tegen de hegemonie van het Engels op het wereldwijde Internet. Dat betekent overigens niet dat ze zou investeren in een vertaalprogramma Frans-Nederlands; dat laat men over aan de Nederlandstaligen.
http://www.vanoostendorp.nl/computers/en.taal/h9.html, 1999
Prof. Postma ziet in een versterkte Nederlands-Vlaamse samenwerking ook een "versterking van de Benelux". Hoe hij die met elkaar rijmt is niet helemaal duidelijk, te minder wanneer hij eraan toevoegt: "In die Benelux domineren de Nederlandstaligen, zowel economisch als politiek, en zo hoort het ook."
NRC, 1995
Als Nederlandstalige, gehuwd met een Voerense Vlaming heb je geen keuze.
De Standaard, 1996
Men mag gerust stellen dat er in Kraainem nog 50% Nederlandstaligen - al dan niet dialektsprekers - wonen.
De Standaard, 1995
Anderstaligen willen, even goed als de Nederlandstaligen, een beroepsopleiding volgen maar vanwege het taalprobleem kunnen zij noch in Hoogstraten noch bij de plaatselijke centra voor beroepsopleidingen terecht.
http://www.wvc.vlaanderen.be/welzijnenjustitie/beleid/documenten.htm, 2001
Heel wat boeken kregen een simililederen bandje mee: grijs voor de Duitsers, zwart voor de Nederlandstaligen, blauw voor de Fransen en groen voor de Engelsen.
De Standaard, 1995
De evaluatie van de uitgebreidheid van de bibliotheek door de anderstaligen is dan ook negatiever dan die door de Nederlandstaligen.
http://www.wvc.vlaanderen.be/welzijnenjustitie/beleid/documenten.htm, 2001