iemand die mensen haat.
iemand die - vaak als gevolg van opgedane ervaringen - mensen haat, die een hartgrondige hekel heeft aan mensen; ook: iemand met een pessimistische levensvisie ten aanzien van mensen en hun eigenschappen en vermogens.
Voorbeelden:
'Inderdaad zijn veel hondenliefhebbers en -bezitters vaak mensenhaters. Of beter: mensenhaters zijn vaak hondenliefhebbers [...]. Uit mijn praktijkervaring meen ik echter te mogen afleiden dat mensenhaters veelal teleurgesteld zijn in hun medemens vanwege hun eigen gefrustreerde pogingen tot vriendschap te geraken, om wat voor reden dan ook. Zij zijn daarmee gedepriveerd. Vaak al vanaf kindsbeen.'
http://www.hondenkrant.nl/index.php/vragen-mainmenu-25/199-waarom-zijn-hondenliefhebbers-zo-vaak-mensenhaters, 9 september 2006
Een vriendelijk mens was er uit oom Izaäk niet geworden, de aangeboren zwaarmoedigheid en de maag maakten van hem een mensenhater.
Levi Weemoedt, Een treurige afdronk, 1984
En déze raad werd hem het vaakst gegeven: vertrouw niemand. Dit advies was echter overbodig, want Timmer was een mensenhater en begreep van meet af aan dat dit niet het milieu was waar hij daar gauw van zou genezen.
Koos van Zomeren, De hangende man, 1983
De schrijver poseert als brullende leeuw die klauwt naar iedereen die te dicht komt, als mensenhater die sociale aangelegenheden als de pest mijdt.
De Standaard, 1995
Wie zijn steile houding erg vrij interpreteerde, mocht er wel eens uit afleiden dat ze voor hem allemaal de pot op konden. Zo'n mensenhater was hij natuurlijk niet. Hij probeerde alleen maar heel hard een neutraal waarnemer te zijn van de gevarieerde, menselijke verschijningsvormen, en dat wekte wel eens de indruk alsof hij er met afgestreken broek op neerhurkte.
Ward Ruyslinck, Op toernee met Leopold Sondag, 1979
Ondervinding heeft me geleerd dat fanatieke dierenvrienden vaak mensenhaters zijn, dat ze in elk geval niet kunnen relativeren, wat een noodzakelijke deugd is in het menselijke verkeer.
Gretha Seghers, In liefdes naam, 2001
Vanwege dit armoebod had ik mijn verdediger dan ook voorgesteld als een gedesillusioneerd en bij gebrek aan een echte strafpleiterscarrière tot drankzucht vervallen mensenhater, die in de rechtszaal alleen zijn mond zou opendoen om te geeuwen, iets wat mij nu eens uitstekend uitkwam!
Levi Weemoedt, Een treurige afdronk, 1984