iets aankunnen; iets kunnen beheersen en controleren.
Voorbeelden:
Maar de betrokken dienst beschikt al tien jaar niet over voldoende personeel om de groeiende stapel dossiers de baas te kunnen.
De Standaard, 1996
Het geeft altijd zo'n heerlijk gevoel dat we sinds jaar en dag antibiotica hebben waarmee we de meeste infectieziekten de baas kunnen.
http://www.achmeahealth.nl/mednet/mednet.php?type=showdoc=4793
NS kunnen de agressie niet de baas. De Nederlandse Spoorwegen slagen er niet in de agressie in de trein te verminderen.
Het Parool, 2003
Op seksueel vlak scoren mannen hoger op seksuele dwangmatigheid en het gevoel de seksuele gevoelens niet de baas te kunnen, terwijl de vrouwen hoger scoren op problematische seks of negatief beleefde seks.
http://www.cgso.be/heet/minnaars.htm
In het winkelcentrum, goed voor anderhalf jaar werk, wordt 19.000 ton staal verwerkt. Om die hoeveelheid de baas te kunnen, zag Buyck zich genoodzaakt een filiaal te openen in Seremban, 40 kilometer ten zuiden van de hoofdstad Kuala Lumpur.
De Standaard, 1995
Twee regensensoren op de voorruit zetten de ruitenwissers in werking bij het detecteren van zoveel hemelvocht, maar het rubber kon de stortbui amper de baas.
Tom De Cock, De Openbaring, 2001
Als je de brand niet meer zelf de baas kan, is vluchten de enige uitweg.
http://www.gva.be/dossiers/-k/kerst/brand2.asp, 2002