Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

huisbewoner

betekenis & definitie

iemand die een huis bewoont.

iemand die een huis bewoont; iemand die in een huis woont; ook: dier dat in een huis woont.

Voorbeelden:
De ambtenaren van de gezondheidsdienst konden elke woning op ongedierte controleren. Als men hun de toegang weigerde kwamen ze met veel kabaal terug, samen met geüniformeerde politie. Vonden ze muizen, kakkerlakken of luizen, dan kreeg de huisbewoner een boete.
Jan Cremer, De Hunnen. Dl. 3: Vrede, 1983

Je draagt dagelijks de soms zware last van de opgenomen verantwoordelijkheid voor vrouw en kinderen terwijl je zelf nog een groot klein kind bent (of dat zegt je vrouw tenminste), je slaat op tafel om orde op zaken te stellen als het moederlijk gezag het laat afweten, je... Kortom een slecht imago en een erbarmelijke communicatie leveren je niet de status van de sympathiekste huisbewoner op, al meen je daar als trotse mannelijke aardbewoner recht op te hebben.
http://www.beaware.be/lines/03D62A510E.html

En dat was dan een slimmigheidje van de dansers: om veel geld los te krijgen dansten ze voor ieder huis in de kleur, die de politieke gezindheid van de huisbewoner weergaf.
http://users.tijd.com/~tdn00252/tzwnr105.htm, 1999

< >