Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

allemansvriend

betekenis & definitie

iemand die iedereen te vriend houdt.

iemand die iedereen te vriend houdt; iemand die met iedereen vriendschap wil onderhouden.
Vaak met de negatieve bijgedachte dat die vriendschap dan niet veel waard zal zijn of dat genoemde persoon over weinig ruggengraat beschikt, soms ook met de positieve gedachte aan goedmoedigheid.

Voorbeelden:
Een allemansvriend heeft geen vrienden.
NRC, 1995

Clinton kan zich moeilijk beperkingen opleggen. Uit peiling na peiling blijkt dat de kiezer niet weet waar hun president voor staat. Het chronologische verslag van First in His Class biedt de ingrediënten van de huidige Amerikaanse president. Zijn snelle opkomst in een klein zuidelijk deelstaatje als 'grote vis in een kleine vijver', zijn ontduiking van de dienstplicht in Vietnam, zijn puriteinse vrouw Hillary Rodham en zijn vaardig aangelegde netwerken met de Amerikaanse Oostkustelite hebben zijn politieke persoon bepaald. Afwisselend speelt hij de rollen van de gezellige, conservatieve countryboy en de verfijnde links-liberaal (het Amerikaanse 'liberal') van de Ivy League. Een allemansvriend met een enorme seksuele begeerte. Hij bewees dat overspel en dienstplichtontduiking geen beletsel meer hoefden te zijn voor verkiezing.
NRC, 1995

De wijkagent, dat was een man die met de mantel der liefde alles bedekte. Een soort allemansvriend, die overal op de koffie zat en aardig deed. Zo'n wijkagent schreef zelden een proces verbaal uit.
Het Financieele Dagblad, 2000

Toen Piet door de gangen naar de lift liep, zag hij hoe een geblutste jongeman haastig door twee agenten naar het bureau van de commissaris werd gesleurd. Dat was nu bepaald niet het beeld dat hij tot dan toe van de pagadderse politie had: allemansvrienden, hooguit lastig bij verkeersovertredingen.
Leo Geerts, Pagadders, 1982

Die schrikachtige oogopslag, dat angstige mondje, dat tobberige gedrag - allemaal voortekenen van een leven vol teleurstellingen en verdriet. Joris was anders. Energiek, blijmoedig, een allemansvriend. Maar dat was niet het resultaat van zijn opvoeding, dat had hij gewoon bij zijn geboorte meegekregen van zijn moeder.
Koos van Zomeren, De hangende man, 1983

Had het gerecht in augustus het mobilofoonverkeer van Dutroux naar de zakenman niet uitgevlooid, dan was Nihoul nog steeds de vlotte prater, de allemansvriend, de charmeur met een buitenhuis in de Provence, een jacht in de Bahama's en een arm zo lang als de Donau.
De Standaard, 1997

Allemansvriend: vriend van iedereen behalve van iemand.
Karel Jonckheere, Miniaturen, 1979

Ooit was er maar één kerk en nu zijn er vierhonderd kerken. Hoe kan dat? Is God een vriend van allen of is Hij een allemansvriend? Neemt Hij het niet zo nauw of neemt Hij het juist ontzettend nauw?
NRC, 1993

< >