is een van de 3 Nederlandse veeslagen, waarvan de benaming officieel Fries-Hollands (F.H.) veeslag is. de fokkerij van dit veeslag is ca een eeuw oud, terwijl men tot de 2e helft van de 18e eeuw terug kan gaan om de eerste overleveringen omtrent de z. te vinden.
Het z. vee komt over geheel Ned. voor, al moet het dan ook in Ov., Geld., N. Brab. en Limb. zijn plaats delen met de roodbonten. In Gron., Utr. en Z. Holl. komt het naast de zwartblaren voor. liet zijn vooral Friesl. en N. Holl. welke vanouds als de zwartbontfokgebieden worden aangeduid. In de jaren na de tweede wereldoorlog zijn vooral ook Drente en Ov. meer naar voren gekomen.
Het z. vee heeft evenals de beide andere Ned. veeslagen het melk-vlees type, met iets meer de nadruk op melk dan bij de roodbonten en de blaarkoppen het geval is. Naast de uiterlijke kenmerken van zeer goede geschiktheid voor melkproductie, dient een voldoende bespiering, in het bijzonder van rug en lendenen, als een aanwijzing voor een behoorlijke geschiktheid voor vleesproductie. De bouw van het dier dient correct en solide te zijn. Van opzij gezien vertoont de romp de wigvorm. Naast een diepe rompbouw dient voldoende lengte in het voorstel en voldoende lengte en ruimte in het achterstel aanwezig te zijn. Het beenwerk zij gaaf en niet te zwaar.
De uier moet breed en diep zijn en voorn. uit elastisch klierweefsel bestaan. De huid is ruim, soepel en niet te dik.
Wat de eisen betreft welke de z. aan voeding en verpleging stellen, kan worden gezegd, dat deze naast individuele kleinere verschillen voorn. van de productiviteit afhangen. Hoe meer men van het dier verlangt, des te hoger worden de eisen welke het stelt.
De kleur is, zoals de naam aangeeft, z., d.w.z. overwegend zwart met meer of minder wit (z. Kleuren en aftekeningen).
De gemiddelde productie van alle in 1955 gecontroleerde z. bedroeg 4066 kg melk met 3,80% vet in 307 dagen. Het is vooral het gemiddelde vetgehalte, dat hoger ligt dan bij de roodbonten en bij de blaarkoppen.
De Ned. z. hebben zich een wereldnaam verworven. Ze zijn in tal van landen de grondlegsters van de zwartbontfokkerij aldaar geworden. Dit moge o.a. blijken uit de benaming, welke men de z. daar heeft gegeven, o.a. British Frieslan, Holstein Friesian, Française Frisonne.
De export van gebruiks- zowel als van stamboekdieren is na de tweede wereldoorlog sterk toegenomen.