Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Zaaidiepte

betekenis & definitie

geeft de dikte van de laag grond aan, waarmee zaden bij het zaaien bedekt worden. Zeer oppervlakkig zaaien bewerkstelligt:

a. een goede luchtvoorziening van het kiemende zaad;
b. weinig weerstand bij het opkomen van de jonge plantjes;
c. voor sommige zaden, die daaraan behoefte hebben (z. Lichtkiemers), een gunstige lichtvoorziening;
d. in het voorjaar een hogere gemiddelde temp. voor het kiemende zaad dan bij diepe zaai;
e. snellere opkomst, zodat de kiemplant spoedig kan assimileren en niet meer op de voedselreserve van het zaad behoeft te teren (vooral bij kleine zaden van belang).

Mogelijke bezwaren van oppervlakkig zaaien zijn:

ƒ. een minder gunstige watervoorziening van het zaad en het jonge wortelgestel bij oppervlakkig uitdrogen van de grond:

g. de mogelijkheid van wegwaaien van het zaad of wegpikken door vogels;
h. een minder goede verankering van de plant in de grond. Om deze bezwaren te ontgaan, brengt men het zaad zo mogelijk steeds op enige diepte in de grond, waarbij men zich echter vooral moet hoeden tegen veronachtzaming van de punten a. en e., soms ook c. Dit betekent, dat kleine zaden met een geringe doorborende kracht en geringe voedselreserve beslist niet diep gezaaid mogen worden. Dit geldt speciaal op slempige grond, die door korstvorming nog een extra weerstand aan het kiempje in de weg kan leggen.

Het verwerkelijken van de gewenste z. is door breedwerpige zaai, gevolgd door ineggen of inslepen, niet volledig te bereiken. Ook bij machinale rijenzaai vereist dit punt de nodige zorg; bij te ondiepe zaai moet men de zaaischaren verzwaren, in het tegengestelde geval (in losse grond b.v.) door sleepvoetjes of regelwieltjes aan de zaaischaren een ondiepe zaai trachten te verkrijgen. Enkele vb. van z., waaruit ook duidelijk het verband met de zaadgrootte blijkt, volgen hier: grassen en klavers ½ — 1 ½ cm; kleine granen 2-4 cm; mais 4-7 cm; veldbonen 5-10 cm.

< >