(bosb.) Werktuig, bestaande uit een langwerpig blad, ronde schijf, band zonder eind, ketting zonder eind of cylinder, langs de rand voorzien van landen, waarmee boomstammen of i.h.a. hout gesneden wordt tot stukken van de gewenste afmetingen. Geschiedt het zagen in de richting van de houtvezels dan spreekt men van schulpen, bij zagen dwars op de vezelrichting van afkorten.
1. Geschiedenis. Het gebruik van de z. is reeds van zeer oude datum: men heeft kleine praehistorische zaagjes gevonden van vuursteen, uiteraard nog zeer primitief maar toch getuigend van een grote kunstvaardigheid. Van later datum zijn koperen zagen (oude Egypte), terwijl uit het bronzen tijdvak bronzen z. bekend zijn. De Egyptenaren gebruikten ook reeds bronzen z., met ingezette edelstenen als tanden, voor het zagen van steen. Een grote stap vooruit in de geschiedenis van de z. was de ontdekking van het ijzer. In de Bijbel wordt op verschillende plaatsen melding gemaakt van het gebruik van ijzeren z. Nog belangrijker was de uitvinding van het staal, die dateert van enige eeuwen vóór de Christelijke jaartelling; echter pas de moderne staalsoorten maakten de ontwikkeling lot de huidige, aan hoge eisen voldoende z. mogelijk.
2. Typen. We onderscheiden:
A. Handzagen.
1. de gewone timmermansz.,
2. de snoeiz. (z. Snoeigereedschap),
3. de spanz.,
4. de beugelz. ,
5. de trekz. en
6. de kraanz.;
1 en 2 zijn eenmansz., 3 en 4 kunnen zowel door 1 als door 2 man bediend worden,
5 en 6 zijn tweemansz. De handz. snijden hetzij in 2 richtingen (3, 4 en 5) en de tanden zijn dan symmetrisch, ofwel alleen tijdens de voorwaartse of de teruggaande beweging, waarbij de tanden van de zager af resp. naar hem toe gericht zijn. In de laatste gevallen zegt men, dat de z. op stoot resp. op trek werkt.
Timmermansz. zijn meestal duwz., met uitzondering van sommige Oosterse, speciaal Japanse ; snoeizagen zijn gewoonlijk ingericht op trek, de kraanz. op stoot. de spanz. heeft een dun, buigzaam blad, dat is aangebracht in een
houten raam; het blad wordt gespannen m.b.v. een in elkaar gedraaid touw. Men gebruikt hem voor het zagen van brandhout en het vellen van
dunne stammetjes. De beugelz. wordt ook wei spanz. genoemd.
De trekz. (ook kortzaag of boomzaag genoemd) dient voor het vellen van bomen en het afkorten van stammen. Hij heeft een lang en breed blad met aan de uiteinden een houten handvat. De tandspitsen staan gewoonlijk in een convex gebogen lijn, de rug is recht of enigszins hol. De betanding bestaat uit driehoekstanden, M-tanden of - bij het Am. model - uit een combinatie van snijtanden en beitel tanden (ruimingstanden).
De kraanz. doet denken aan een groot model trekz., echter in één richting werkend en met de handvatten dwars op het blad.
Men gebruikte hem om zware stammen tol balken of planken te verzagen. De stam lag daarbij op een houten stellage of schuin tegen een juk. Eén zager stond boven op de stam, een tweede er onder, soms in een kuil. De dagproductie was gering, zodat de kraanz. in landen met hoge lonen vrijwel verdwenen is. In minder ontwikkelde landen wordt hij nog wel aangetroffen. Chinezen zagen op analoge wijze, staande op stam of balk, planken m.b.v. een groot model spanzaag, gewoonlijk bediend door slechts één man.
B. Mechanisch zagen. De eerste mechanische z. was een primitieve raamz., bestaande uit een houten raam met ingespannen ijzeren blad, met de voet bewogen d.rn.v. een pedaal. Later (13e eeuw) ziel men raamz. met meer bladen verschijnen, aangedreven door wind- of waterkracht. Hiervan stamt de naam z.-molen in de Eng. sprekende landen heet de zagerij nog steeds saw mill, ook wanneer de aandrijving geschiedt door stoom of motor). De raamz. dient voorn. om rechte stammen van houtsoorten van eenzelfde type en niet te grote dikte, dus vooral naaldhout, in één gang tot planken te verzagen. Hij snijdt alleen tijdens de neergaande slag. Als gevolg hiervan onderscheidt men 2 typen, nl. met discontinue en continue aanvoer. Bij de eerste staat het raam verticaal en moet dus tijdens de opgaande slag de aanvoer stilstaan, bij de tweede helt het raam iets voorover ; z.g. overhang of hang : , zodat tijdens de opgaande slag het hout toch van de zaag vrij loopt. De raamz. levert een grote productie; hij is echter kostbaar en vereist voor een doelmatige behandeling zeer geoefend bedieningspersoneel. Een nadeel is ook dat inwendige gebreken van de stam eerst aan het licht treden wanneer hij geheel opgezaagd is, zodat men niet door tijdig keren van het blok deze gebreken nog zoveel mogelijk kan uitschakelen. Een grote horizontale raamz. met meestal één, naar beide richtingen snijdend blad, wordt blokz. of platloper genoemd. Men gebruikt deze voorn. voor het nauwkeurig zagen van kostbare houtsoorten van grote afmetingen. Voor massaproductie werkt hij te langzaam, dus te duur.
De cirkelz. geeft door zijn brede zaagsnede (d.i. de gleuf die de z. door het hout snijdt) vrij veel houtverlies, doch heeft het voordeel van een eenvoudiger constructie en gemakkelijker behandeling.
Toen na de eerste wereldoorlog de houtprijzen sterk stegen, waardoor een groter verscheidenheid van hout ter verwerking kwam, zowel wat soorten, als kwaliteit en afmetingen betreft, kwam de in de 19e eeuw uitgevonden bandz., ook wel verticale blokz. genoemd, sterk naar voren. Hij bestaat uit een stalen band zonder eind, meestal aan één, soms aan beide zijden beland, die gespannen wordt om 2 wielen. de diameter van die wielen kan tot 1,80 m belopen, de breedte van de zaagbladen tot 25 cm. Met de bandz. is men in staat stammen, ook van zware afmetingen, op uiteenlopende wijze te verzagen en houtgebreken dus zo goed mogelijk uit te schakelen. Door de geringe bladdikte is het zaagverlies niet groot. De bandz. dient uitsluitend voor schulpen. Een handzaag van geringe afmetingen wordt vaak lintzaag genoemd.
C. Bijzondere typen. Een bijzondere vorm van z. is de cylinderz., waarbij de tanden langs de rand van een draaiende stalen cylinder zitten. Deze dient voor het zagen van gebogen vlakken, zoals b.v. van duigen voor boter- en haringvaatjes. Van betrekkelijk jonge datum is de motor-kettingz. Deze heeft een voorloper gehad in de hand-kettingz., bestaande uit een serie schakels, elk voorzien van een tand, welke z. bij verschillende legers in gebruik geweest is. De ketting, aan de uiteinden voorzien van handvatten, werd om een boom geslagen en dan door trekken in een heen en weergaande beweging gebracht. De moderne uitvoering met benzine- of electromotor heeft een ketting zonder eind, die om een geleider loopt. Hij wordt gebruikt voor het vellen van bomen en liet afkorten van stammen en vindt steeds meer toepassing, waar bosarbeiders schaars en de lonen hoog zijn. De kleine kettingz. worden bediend door 1, de zwaardere door 2 man. Er bestaan ook grote, semitransportabele kettingz., waarmee stammen in de lengte verzaagd worden. De ketting snijdt daarbij, evenals het blad van de blokz., horizontaal. Als machinaal aangedreven afkortz. treft men nog aan de ratte- of vossestaart, feitelijk een groot model timmermansz., die o.a. wel gebruikt wordt voor het doorzagen van in het water liggende stammen, waartoe de z. dan op een vlot gemonteerd wordt.
3. De zaagtanden. Een essentieel bestanddeel van de z. vormt de betanding, die sterk varieert i.v.m. het doel waarvoor de z. gebruikt wordt. We onderscheiden voorn. de rechte en scheve driehoekstand, de M-tand in 3 vormen: de gewone en de gekeelde M-tand en de Eulersche Hochlcistungstand, verder de beitel- of ruimingstand, die een onderdeel vormt van de Am. betanding van de trekz., en ten slotte de haaktand en de papagaaiebektand (z. lig.). De M-betanding wordt
toegepast bij trekz. en groot model timmermansz., de Am. betanding bij trekz., de haak- en papegaaiebektand bij mechanische z., waar het op groter sterkte aankomt. Onder tandsteek verstaan we de onderlinge afstand van de tandspitsen. De wighoek, spaanhoek en vrijloophoek zijn tezamen 90°, de snijkoek bestaat uit de som van vrijloophoek en wighoek. De wighoek moet, wil de tand goed snijden, zo klein mogelijk zijn, maar daaraan is een grens gesteld, omdat een te kleine hoek de tand te zeer verzwakt. De vrijloophoek moet groot genoeg zijn om te voorkomen, dat de houtvezels, die bij het snijden van de spaan samengedrukt worden en daarna weer terugveren, langs de tandrug wrijven. Een te grote vrijloophoek verzwakt echter weer de tand.
De spaanhoek bepaalt bij het schulpen voor een belangrijk deel de snij-efficiency; hoe groter deze hoek, des te minder het energieverbruik. Bij aikortz. daarentegen moet de spaanhoek klein of zelfs negatief zijn om het zaagsel goed te kunnen lossen. de tandholte dient om het zaagsel op te nemen zolang de tand nog door het hout loopt. Om het klemmen van de z. in de z.-snede te voorkomen, is het nodig de tanden te zetten dan wel te stuiken.
4. Zetten, stuiken, slijpen. Bij zetting worden de tandspitsen afwisselend naar links en rechts uit het vlak van het zaagblad gebogen, bij stuiking wordt de tand van boven geplet, waardoor hij naar weerskanten iets verbreed wordt. Te wijde zetting of stuiking geeft onnodig houtverlies en energieverbruik. Ruimingstanden worden niet gezet; zij dienen om de door de snijtanden doorgesneden vezels los te schaven; ze zijn daarom ook iets korter dan de snijtanden. Door het gebruik worden de z. bot, hetgeen tot overmatige warmteontwikkeling en groter energieverbruik leidt. Derhalve moeten ze tijdig gc-sfe/ien worden. Hierbij moet men er op letten dat de oorspronkelijke tandvorm behouden blijft en dat de tandspitsen zuiver in één lijn liggen. Het slijpen van handz. geschiedt met daarvoor passende (zwaard-, mes- of driekante-) vijlen. Machinale z. worden in het kleinbedrijf soms ook geslepen met de vijl, die dan gewoonlijk in een daarvoor geconstrueerd apparaatje is aangebracht; overigens m.b.v. speciale machines, voorzien van slijpschijven. De tijd, gedurende welke de z. in gebruik blijft, voordat opnieuw slijpen nodig is, noemt men de standtijd ervan. Brede bandz. en grote cirkelz. moeten een zekere spanning hebben ten einde vormveranderingen op te vangen, die tijdens het zagen optreden door sterkere verhitting en daardoor grotere uitzetting aan de tandzijde van het blad. Deze spanning wordt er door de slijper ingehamerd of ingewalst. Een en ander vereist grote vakkennis; de slijper is daarom in een zagerij een belangrijk personage; in de Ver. St. noemt men hem saw doctor.
5. Zaagsnelheid en energieverbruik. De voeding van de z., d.i. de aanvoer van het hout, geschiedt bij kleinere z.-machines wel met de hand, doch overigens mechanisch; de stam (het blok) wordt door een wagentje, voorzien van klauwen om het blok vast te houden, tegen de z. gebracht; een dgl. wagentje vangt achter de z. het hout weer op. de aanvoersnelheid wordt in de regel uitgedrukt in m/rnin, de tand- of snijsnelheid van de z. in m/sec.
Voor een gunstig energieverbruik bij mechanisch zagen en voor een niet te snel bot worden van de z. is het nodig, dat de landen voldoende diep in het hout dringen, d.i. een grote beet geven, zodat ze een spaan lossnijden inplaats van langs het hout te krabben en fijn zaagmeel leveren. Dit is te bereiken door een juiste verhouding van snijsnelheid en aanvoersnelheid. de grootte van die snelheden is afhankelijk van velerlei factoren: het vermogen van de machine, de kwaliteit van het materiaal, de eigenschappen van het hout (o.a. hardheid), de toestand van het hout (b.v. nat of droog of bevroren), de dikte van het houtwerk, de snijrichting, enz. Moeilijkheden treden vooral op bij zeer harde, in het bijzonder bij kiezelhoudende, abrasieve houtsoorten, welke de tanden snel bot maken, en bij grote zaaghoogte en gering vochtgehalte van het hout. Het vermogen van de z. kan in deze gevallen tekort schieten en aan het materiaal worden hoge eisen gesteld. Aan het tekort aan vermogen kan men tegemoet komen door de aanvoersnelheid te verkleinen, doch dan dient tevens de tandsnclheid verlaagd te worden om encrgisch oneconomisch zagen te voorkomen. Als de snijsnelheid echter niet regelbaar is, zoals nog bij de meeste tegenwoordige zaagmachines het geval is, kan men ook het aantal tanden verminderen, dus een z. met grotere tandsteek gebruiken.
Een lagere aanvoersnelheid betekent een geringere zaagcapaciteit, dus minder gezaagd oppervlak per tijdseenheid. Een grotere productie is dan alleen te bereiken met een z. van groter vermogen. De eisen, die aan het materiaal gesteld worden, houden daarmee echter gelijke tred. Ten slotte zij vermeld, dat men zaagresultaten niet uitsluitend energisch beschouwen kan, doch dat ook de kwaliteit van het geleverde werk van betekenis is.
J. T. KOOLS.