Zinrijk uitgedachte vruchtopvolging, waarin de opeenvolgende gewassen in hoge mate gunstig op elkaar aansluiten. Het grondpatroon is als volgt:
(1) hakvrucht,
(2) zomergraan,
(3) bodembeschermend (vlinderbloemig) gewas,
(4) wintergraan. Het stelsel verlangt dus een graanpercentage, dat de 50% niet
overschrijdt. De bedoeling is om telkens een halmgewas door een bladgewas te laten volgen, evenzo een vlakwortelend gewas door een diepwortelend, een stikstofeisend door een stikstofverzamelend, een structuurverslechterend door een bodembeschermend, een lang doorgroeiend gewas door een laat gezaaid gewas, een stalmest- (dus stro-) eisend gewas door een stro-leverend gewas. De Norfolker vruchtwisseling is een vb. (hakvrucht - zomergraan - klaver - wintergraan); deze is echter lang niet overal vol te houden wegens de te snelle terugkeer van de klaver. De grondgedachte kan intussen op velerlei wijzen uitgewerkt worden, al naar de omstandigheden waarmee men te maken heeft, b.v. voor warme of koude streken, voor lichte of zware grond, voor natte of droge omstandigheden. Voor kleigrond zou men b.v. kunnen toepassen: suikerbieten - zomergerst - erwten - wintertarwe - aardappelen - wintergerst; voor zandgrond: aardappelen - haver - lupinen - rogge - aardappelen - rogge.