Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Voortplanting

betekenis & definitie

is wel de meest kenmerkende eigenschap van alle levende wezens. Daardoor houden zij hun soort in stand en hebben zij de mogelijkheid in aantal te vermeerderen.

Wij onderscheiden ongeslachtelijke of vegetatieve v. en geslachtelijke of generatieve v. Bij de eerste raakt 1 cel of een groep cellen van het moederorganisme los en ontwikkelt zich tot een nieuw individu. In zijn eenvoudigste vorm deelt een individu zich in tweeën en elke helft leeft zelfstandig verder. Dit komt vooral voor bij de lagere organismen, o.a. bij de bacteriën. Hier kennen we zelfs geen geslachtelijke v. Voor de geslachtelijke v. zijn 2 cellen nodig, die we gamoten noemen.

Zijn deze even groot (isogamie), dan kunnen we nog niet spreken van mannelijk of vrouwelijk. Zijn ze ongelijk groot (heterogamie), dan noemen we degrootste, die meestal onbeweeglijk is, eicel (vrouwelijk) en de kleinste, die zich verplaatsen kan, spermatozoön of spermatozoïde (mannelijk).

Uit de versmelting van de 2 gameten ontstaat een zygote of bevruchte eicel, die zich tot een nieuw individu ontwikkelt.

Terwijl bij de ongeslachtelijke v. het aantal chromosomen geen verandering ondergaat, is dit bij de geslachtelijke v. wel het geval. Hier gaat aan de vorming van de gameten een reductiedeling vooraf. Gameten hebben steeds het enkelvoudig aantal chromosomen (n) en de bevruchte eicel steeds het dubbele aantal (2n). Bij veel lagere planten (o.a. mossen en varens) worden bij de reductiedeling niet dadelijk gameten gevormd, maar eerst sporen. Hieruit ontwikkelen zich gametophyten (b.v. voorkiem van de varens:, die de gameten vormen. Na versmelting van 2 gameten ontstaan de sporophyt, die weer sporen vormt, enz.

Spore, gametophyt en gameet hebben steeds n chromosomen, alleen de sporophyt heeft 2n (z. Generatiewisseling). Af en toe komen in de natuur onregelmatigheden voor. Als een eicel zich zonder bevruchting ontwikkelt tot een nieuw individu (n), spreekt men van parthenogenese (ook wel echte of generatieve parthenogenese) . Ontwikkelt zich een individu niet uit de eicel, maar uit een andere cel van de gametophyt, dan heet dit apogamie (n).

Een geheel andere groep van onregelmatigheden bij de voortplanting krijgen we als bij de vorming van sporen (z. Aposporie) of gameten de reductiedeling uitvalt. Dan krijgen we dus sporen, gametophyten en gameten met 2n chromosomen. Als zich nu zo'n eicel (met 2n) zonder bevruchting tot een nieuwe plant ontwikkelt, spreken we van somatische parthenogenese. Hetzelfde geval kan zich voordoen bij apogamie. Dit gelijkt dan heel sterk op polyembryonie en is daarvan moeilijk te onderscheiden.

Bij al deze onregelmatige gevallen ontbreekt een bevruchting en hebben we dus te doen met vegetatieve v. Van veel grotere betekenis voor de praktijk van de land-, tuin- en bosbouw is echter de vegetatieve v. d.m.v. uitlopers, broedbolleljes, knollen, scheuren, enten, e.d.

Samenvattend krijgen we:

I. Amphimixis (geslachtelijke voortplanting).

II. Apomixis (ongeslachtelijke voortplanting) en

wel:

a. parthenogenese;
b. apogamie;
c. vegetatieve voortplanting in engere zin.

< >