werd tijdens de bezettingsjaren aan de vrije wil van de eigenaren onttrokken, doordat alle overdrachten van landbouwgrond aan de goedkeuring van de Grondkamer werden gebonden. De Grondkamers verleenden deze goedkeuring i.h.a. slechts, indien de toekomstige eigenaar landgebruiker was, d.i. de nieuw verworven grond zelf zou exploiteren.
De prijs mocht voorts niet hoger zijn dan die, welke in 1939 gold.Bij de bevrijding werden de tijdens de bezetting uitgevaardigde bepalingen buiten werking gesteld, maar werd de verkoop van grond op andere wijze aan banden gelegd met handhaving van het prijspeil van 1940; een en ander in afwachting van een wettelijke regeling van deze materie. Deze regeling heeft zeer lang op zich laten wachten met het gevolg, dat de overheidsvoorschriften op steeds grotere schaal werden ontdoken. Verkoop tegen zwarte prijzen werd schering en inslag.
de wet op de v. v. l., die in 1953 moeizaam tot stand kwam, beoogt de prijsregeling van landbouwgronden te handhaven met bestrijding van de langzamerhand algemeen geworden ontduikingen van de voorschriften en opheffing van enige al te groot geachte onbillijkheden. In de Volksvertegenwoordiging was de tegenstand tegen voortzetting van de prijsbeheersing van landbouwgronden zó groot, dat alleen de bij amendement ingevoegde bepaling, dat de wet slechts tot 1 Jan. 1959 zou gelden, het wetsontwerp kon redden.
Te verwonderen valt deze tegenstand niet. Immers de Overheid bestreed een symptoom, zonder de grondslagen van het euvel van de te hoge grondprijzen aan te tasten. Die grondslagen zijn de wanverhouding tussen het aanbod van en de vraag naar grond. Door handhaving van het vooroorlogse prijspeil voor landbouwgronden, waren de zwarte prijzen voor grond zó algemeen geworden, dat de Tweede Kamer nog slechts een voortzetting van de gevolgde politiek voor 5 jaar wilde toestaan en dan op een prijsniveau, dat meer rekening zou houden met de gedaalde waarde van de Ned. gulden dan in de periode 1940-1952 was geschied. Men heeft getracht het hoofddoel van de wet, nl. de prijsbeheersing, te verwezenlijken door te bepalen, dat het i.h.a. verboden is land over te dragen of een zakelijk recht op land te vestigen, te wijzigen, te verlengen of over te dragen tegen een hogere tegenprestatie dan door de Grondkamer is vastgesteld of goedgekeurd. De wet spreekt dus niet van prijs, doch van tegenprestatie, omdat men naast de prijs mede in aanmerking wil doen nemen de in geld waardeerbare overeenkomsten, welke kennelijk i.v.m. de in de vorige volzin bedoelde handelingen zijn aangegeven (koppelverkopingen).
Er zijn op de algemene regel verschillende uitzonderingen en aanvullingen, waarvan wij alleen de in econ. zin belangrijkste aanstippen. Zo is de goedkeuring van de Grondkamer niet vereist voor overeenkomsten tussen medegerechtigden, waarop de regelen van de boedelscheiding van toepassing zijn, indien althans de mede-eigendom ten minste 6 jaar te voren is verkregen. Zijn 2 of meer personen derhalve reeds langer dan 6 jaar tezamen eigenaar van een hoeve of van een perceel grond, dan is men bij verkoop daarvan aan een der mede-eigenaren niet aan een maximum-prijs gebonden. Evenmin is men daaraan gebonden, indien een eigenaar land verkoopt aan een van zijn bloed- of aanverwanten in de rechte lijn.
Voor verkoop van land in het openbaar is de voorafgaande goedkeuring nodig van de Grondkamer. Verleent de Grondkamer deze goedkeuring, dan stelt zij ook de maximumprijs vast, welke in de veilingsvoorwaarden moet worden vermeld. Bieden meer dan één persoon de maximumprijs, dan wordt door loting bepaald, wie van hen het land zal krijgen. Behoort tot de bieders van de maximumprijs ook de pachter, dan heeft deze, indien hij ten minste een contract heeft voor de wettelijke duur (hoeven 12 jaar, los land 6 jaar) recht van voorkeur. Bij verkoop in het openbaar van land, dat aan meer dan één persoon toebehoort, zijn de medegerechtigden niet aan de maximumprijs gebonden. De zittende pachter, die de hoeve voor ten minste 12 (los land voor ten minste 6) jaar heeft gepacht, heeft ook bij onderhandse verkoop een zekere voorkeur.
Hij kan deze echter niet doen gelden, indien de verkoop geschiedt aan een bloed- of aanverwant in de rechte lijn of in de zijlijn tot de tweede graad van de verkoper, of aan een pleegkind, dan wel aan de Staat, een provincie, een gemeente, of een waterschap. Evenmin heeft de pachter een recht van voorkeur, indien hij een slechte landgebruiker is.
De wet bedoelt niet alleen te waken tegen te hoge prijzen, doch ook tegen het ontstaan van ondoelmatige splitsingen. de Grondkamer verleent nl. geen goedkeuring tot overdracht, indien de overeenkomst zou leiden tot: a. een ondoelmatige verkaveling of een ondoelmatige ligging van het land t.o.v. de bedrijfsgebouwen;
b. een zo geringe bedrijfsgrootte, dat de ondernemer zijn volledige arbeidskracht op het bedrijf niet productief kan maken ;
c. gebruik van land ter verkrijging van neveninkomsten anders dan voor zelfvoorziening:
d. afscheiding van het land van de gebouwen, voor zover daardoor een goede exploitatie van het land, van de gebouwen of van beide ernstig wordt geschaad.
Wat de hoogte van de hierboven genoemde maximumprijs bij openbare verkoop betreft en wat de toelaatbare tegenprestatie bij onderhandse verkoop aangaat zegt de wet alleen, dat daarvoor wordt uitgegaan van de netto-pachtwaarde, terwijl t.a.v. deze hoogst toelaatbare tegenprestatie bij algemene maatregel van bestuur regelen worden gesteld, die iedere Grondkamer in acht moet nemen bij de vaststelling van haar normen voor deze maximale tegenprestaties. De Grondkamers behoeven voor haar normen voorts de goedkeuring van de Min. van Landb. de hierboven bedoelde maatregel van bestuur dateert van 19 dec. 1953, S. 446. Daarbij wordt bepaald, dat als netto-pachtwaarde wordt aangemerkt de door de Grondkamer geschatte pachtwaarde, verminderd met de lasten, welke op de grond drukken. De hoogst toelaatbare tegenprestatie voor los land (= land zonder de daarbij behorende woningen en bedrijfsgebouwen) wordt bepaald door kapitalisatie van de bedoelde nettopachtwaarde. Voor de kapitalisatie wordt voor bouw- en grasland uitgegaan van een rentepercentage van 3. De Grondkamer is evenwel bevoegd dit percentage op ten minste 2¾ en ten hoogste 3¼ % te stellen.
Voor tuingrond wordt bij de kapitalisatie uitgegaan van een percentage van 5, met vrijheid voor de Grondkamer om dit percentage te doen variëren van 4,5 tot 5,5%. Voor woningen en bedrijfsgebouwen worden op de toelaatbare koopprijs voor los land toeslagen in aanmerking gebracht, welke afhangen van de grootte van het Betreffende bedrijf.G.. MINDERHOUD