Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Sproeiinstallatie

betekenis & definitie

of regeninstallatie wordt gebruikt voor het met water besproeien van planten (veldgewassen, weiden), bevochtiging van de lucht en de grond, het verspreiden van een kunstmestoplossing of van verdunde gier en voor nachtvorstbestrijding in boomgaarden. Een regeninstallatie bestaat in principe uit een motor en een pomp met een zuigleiding en een persleiding met een aantal sproeiers.

De motor kan een electro- of een verbrandingsmotor zijn.De pomp is meestal een niet zelfaanzuigende centrifugaalpomp, die niet te sterk verontreinigde vloeistoffen moet kunnen verwerken. De capaciteit daarvan (in 1/min of in m3 h) hangt af van de opvoerhoogle, die wordt bepaald door de gelijktijdig te besproeien oppervlakte (het aantal daarvoor benodigde sproeiers) en de daarop toegepaste neerslagintensiteit. De opvoerhoogte is de som van de zuighoogte en de persdruk bij de pomp en wordt aangegeven in meters waterkolom. Door de wrijving in de persleiding is de druk bij de sproeiers geringer dan de persdruk bij de pomp. Het rendement van de gebruikte pompen is meestal 50-60 %. Bij elke pomp behoort een pompgrafiek waaruit het benodigde motorvermogen kart worden bepaald. De persdruk bedraagt voor sproeileidingen 1½- 2½ ato (afkorting voor atmosfeer) en voor draaiende sproeiers 3—64 ato.

De persleiding kan vast zijn (en is dan veelal ondergronds) en verplaatsbaar. In de landb. wordt het laatste systeem in toenemende mate gebruikt. In kassen wordt een vaste persleiding gebruikt, op vollegrondstuinbouwbedrijven is de persleiding meestal grotendeels verplaatsbaar. De totaal benodigde buislengte is bij eert vaste persleiding groter dan bij een verplaatsbare, maar eerstgenoemde leiding vraagt minder arbeid bij de beregening. De verplaatsbare persleiding bestaat uit een aantal losse buizen met z.g. snelknoppeling, veelal van een standaardlengte van 6 m, die m.b.v. deze eenvoudig sluitende koppelingen aan elkaar worden verbonden. Er zijn ook buizen met z.g. afstandskoppeling, die automatisch sluit, wanneer de buiseinden tegen elkaar worden gedrukt en daarna worden gedraaid. Scharnierkoppelingen laten een hoek toe van 15-25 graden tussen de buizen.

De verplaatsbare buizen worden dikwijls gemaakt van licht materiaal, zoals aluminium en zijn dan gemakkelijk te hanteren, maar tevens vrij kwetsbaar. Gegalvaniseerde bandstalen buizen zijn goedkoop en sterk, maar tevens zwaarder. Ondergrondse leidingen worden veelal van goedkoper materiaal gemaakt, zoals asbestcement.

De buisdiameter hangt af van de benodigde hoeveelheid water per min. en van de toelaatbare stroomsnelheid (veelal ½ -1 m/sec, max. 2 m sec). De sproeiers kunnen op verschillende manieren worden onderscheiden, naar de werkwijze in: Druppelaars, die afzonderlijke druppels maken.

Starre sproeiers: d.z. sproeidoppen die op onderlinge afstand van 0,50-3 m aan buizen worden bevestigd. Deze starre sproeiers met hun buizen kunnen al of niet worden verplaatst. Ze worden vrij veel toegepast in de grove tuinb. in de Streek.

Draaiende sproeiers, de meest gebruikte sproeiers, die 3600 ronddraaien, waarbij een volledig cirkeloppervlak wordt besproeid. Deze kunnen ook werken als sectorsproeiers, waarbij de straalpijp over een instelbare hoek heen en weer zwenkt en daarbij het oppervlak van een cirkelsector besproeit. Er zijn 3 uitvoeringen van draaiende sproeiers nl.:

(1) Reactiesproeiers, die werken volgens het principe van het waterrad van SEGNER. Deze worden voorn. op gazons gebruikt.. Een bepaalde uitvoering hiervan zijn de draaiende armsproeiers. Deze staan op een afstand van 5-12 m van elkaar. Ze kunnen een fijne verstuiving geven. In de landb. komen grote reactiesproeiers voor die op een onderlinge afstand van ca 40 m staan. De snelheid van draaien wordt met een remmechanisme geregeld.

(2) Sproeiers met onderbroken straalaandrijving. Hierbij wordt de straalpijp continu of telkens over een kleine hoek verder gedraaid, veelal door een straaistoorder, die de hiervoor benodigde energie ontvangt van de vloeistofstraal. Deze straalstoorder verzorgt tevens de besproeiing dichtbij de sproeier. Van deze sproeiers bestaan de volgende uitvoeringen: a. Met draaiende straalstoorder (een schoepenrad, dat door een gedeelte van de vloeistofstraal wordt aangedreven) die de straalpijp continu verder draait.

b. Met zwenkende straalstoorder, die of wel op en neer (wip) of heen en weer (zwenkarm), in en uit de vloeistofstraal, beweegt en die daarbij de straalpijp telkens een eindje verder draait. Deze sproeit dus enige ogenblikken in een bepaalde stand en draait dan wat verder.
c. Met vacuüm-aandrijving. Een door de straal bij de uitstroomopening opgewekt vacuüm wordt benut voor de aandrijving van de straalpijp en van de straalstoorder. Het vacuüm wordt door openen van een luchtklep intermitterend onderbroken.

Het besproeide oppervlak vanuit één opstelling der draaiende sproeiers varieert van 20-100 are. Grote draaiende sproeiers worden in de landb. gebruikt voor weilanden en voor gewassen op verdrogende gronden.

Een bijzondere uitvoering van draaiende sproeiers is het regen- of sproeikanon (z. ook Besproeien), waarvan de hoofddelen zijn: een drukvat, een regelorgaan met kleppen en een schuin omhoog gerichte wijde straalpijp met mondstuk, waaruit het water intermitterend met grote kracht wordt gespoten. De straalpijp maakt daarbij eveneens een onderbroken draaiende beweging, die wordt verkregen met een draaiende straalstoorder of door een schuin op de as van de straalpijp staand mondstuk (dan is het een reactiesproeier). De regenkanonnen hebben

een grote worp (tot ca 70 m). Het sprocibcreik vanuit één opstelling bedraagt gewoonlijk 1 ha.

(3) Zwenkende sproeiers, die over een bepaalde hoek heen en terug zwenken. Ook hiervan zijn verschillende uitvoeringen, o.a.:

a. Om hun lengteas zwenkende sproeibuizen met gaatjes, die daarbij een rechthoekig oppervlak besproeien. Deze worden bewogen door een watermotor. Ze worden nog wel in de tuinb. gebruikt.
b. Om hun as zwenkende sproeikoppen met sproeidoppen, voorn. toegepast op gazons.

Verder is er een indeling der sproeiers mogelijk naar reikwijdte, naar neerslagintensiteit en naar de druppelgrootte (gemiddelde druppeldiameter). De neerslagintensiteit en een zoveel mogelijk gelijkmatige bevochtiging van de grond zijn voor het landbouwkundig resultaat van veel belang.

Er zijn enkele bijzondere uitvoeringen van sproeiinstallaties nl. :

a. De zelfrijdende s., die soms is voorzien van draaiende sproeiers, maar veelal om hun midden draaiende buizen met gaatjes of sproeidoppen heeft. Deze werken alle volgens het principe van het waterrad van SEGNER. De voortbeweging geschiedt m.b.v. een hierdoor aangedreven watermotor. Deze wordl in België gebruikt bij de teelt van azalea's en in kassen.
b. Een eenvoudige s. bestaande uit op standaarden geplaatste buizen met gaatjes, soms in kassen gebruikt. Meestal worden hier echter vaste of verplaatsbare buizen gebruikt met kets- of wervel doppen, die dan als neveldoppen moeten werken.
E. W. B. v. D. MUYZENBERG/ P. W. BAKKER ARKEMA.

< >