Hieronder verstaat de Jachtwet: het wilde zwijn, het konijn, de vos, de bunzing, de hermelijn, de wezel, de verwilderde kat, de otter (alleen in gemeenten met visvijvers van de Ned. Heidemij en enkele gemeenten in Zeeuws Vlaanderen).
S.g. mag het gehele jaar bestreden worden. Voor bestrijding met het geweer heeft men nodig een jachtacte of een speciale vergunning, die men evenals vergunningen voor andere bestrijdingsmiddelen aan moet vragen bij het Min. v. Landb., afd. Wild- en Vogelschade en Jacht. Voor het jagen op schadelijk gedierte gelden niet de beperkende bepalingen voor het jagen op s. wild, genoemd in art. 20 van de Jachtwet 1923. Echter is het wel verboden schadelijk gedierte met een schietgeweer op Zon- en feestdagen te bemachtigen.De schadelijkste dieren zijn ongetwijfeld haas en konijn, die jaarlijks voor honderdduizenden guldens schade doen. Dan volgt het wilde zwijn, dat echter zeldzaam is. De otter en de zeehond kunnen zeer schadelijk voor de visserij zijn. De andere schadelijke dieren zijn roofdieren en worden meer tot het s.g. gerekend om de schade aan de jacht, dan aan de landb. De enige landbouwschade is het roven van hoenders, hetgeen door goede afrastering te verhelpen is. Daar staat tegenover, dat zij alle felle vijanden van konijnen, ratten en muizen zijn en vanuit landbouwk. oogpunt dus waarschijnlijk niet lot het s.g. gerekend dienen te worden (z. verder Schadelijke vogels).