is een klein gesl. van struiken en bomen van de fam. Santalaceae, dat verbreid is over het O. deel van de Indon. archipel, Austr. en de Paciliccilanden.
Alle soorten produceren reukhout. De bekendste soort is S.album L., sandelhout (Ned.), tjendana Mal. . een tot 15 m hoge en 35 cm dikke boom, die vaak gezellig groeiend in de droge laaglandsavannebossen van O. Java en de kleine Soenda-eilanden (vooral Timor) voorkomt. De veelal wat bochtige en laag vertakte stammen van oude bomen leveren een zwaar, zwavelgeel tot donkerbruin kernhout, dat zeer kostbaar is en per gewicht verhandeld wordt. Het wordt gebruikt voor fijn snijwerk. voor wapengevesten en krisscheden en vooral als reukhout. Het kernhout bevat 3 ;t 7 % aetherische olie (santalinc (C15H24), santalolie (C15H210), e.a.), die door stoomdestillatie onder druk uit het fijngemalen hout wordt gewonnen, Het sandelhout wordt in Indon. alleen op het eiland Timor geëxploiteerd.
De export beliep voor de laatste wereldoorlog ca 140 t per jaar met een uitvoerwaarde van f 42.000. Buiten zijn eigenlijk verspreidingsgebied wordt S. veel in India aangeplant. Ook in Indon. wordt deze houtsoort thans geteeld. De cultuur heeft oorspronkelijk enige moeilijkheden gegeven, omdat S. een wortelparasiet is en voor zijn goede ontwikkeling een hospesplant nodig heeft. Van het groot aantal planten dat ais hospes kan optreden, heeft in Indon. de sroenenan, Stachytarpheta jamaicensis VAHL, het best voldaan. De cultuur kan het best uit zaad geschieden.