is een in zijn ontwikkeling sterk geremd (ofschoon niet in knoptoestand verkerend) stengeldeel. Van kortloten (of dwergloten) en langloten spreekt men alleen bij houtgewassen, wat niet wegneemt, dat ook bij kruidachtige planten de verschillende delen van het stengelstelsel zich - i.v.m. arbeidsverdeling zeer uiteenlopend kunnen ontwikkelen.
Bij vele onzer vruchtbomen (kers, appel) vindt men aan de krachtig uitgegroeide takken, die de plant uitbouwen (en wier bladeren alleen voedingsfuncties hebben) korte zijtakjes, die elk jaar slechts weinig groeien en waaraan zich gemengde knoppen vormen. Een zodanige differentiatie en arbeidsverdeling vindt men - m.o.m. ver doorgevoerd - bij vele dicotyle houtgewassen. Bij Pinus staan de naalden aan zeer korte zijtakjes, twee (groveden) tot vijf (weymouthden) bijeen. De k. (of bladscheuten) van de moerascypres blijven slechts één zomer in leven; zij worden met de naalden tegen de winter afgeworpen.