In de Ned. landb. speelt het kleinbedrijf een grote rol. De gemiddelde bedrijfsgrootte bedraagt ca 10 ha.
Ca 44 0 van alle grondgebruikers exploiteren een bedrijf kleiner dan 5 ha; 25% een bedrijf van 5-10 ha; 20% een bedrijf van 10-20 ha; 10% een bedrijf van 20-50 ha; terwijl slechts 1 % van de grondgebruikers een bedrijfsoppervlakte bezitten van 50 ha of meer. De bijna 70% kleine boeren met een bedrijf van minder dan 10 ha - in totaal ca 170.000 grondgebruikers - exploiteren slechts 30% van de nationale cultuurgrond. Door de grote landbouwcrisis van de dertiger jaren waren speciaal de kleine boeren in grote en schier ruïneuze moeilijkheden geraakt, welke door de getroffen landbouwcrisismaatregelen aanvankelijk voor de kleine boeren geheel of gedeeltelijk buiten werking werden gesteld, ten einde hen van de ondergang te redden. Toen ook dit niet voldoende bleek, heeft men volgens bepaalde normen gedurende enkele jaren een bedrag in geld uitgekeerd in de hoop en de verwachting, dat de landbouwcrisis zelve van voorbijgaande aard zou zijn.Noch de verzachting van de crisismaatregelen noch de uitkeringen in geld hebben in het algemeen het succes gehad, dat men er van had verwacht. Toen dan ook de crisis aanhield werd in 1936 besloten een speciale kleine boeren-commissie in het leven te roepen om de moeilijkheden van het kleine boerenbedrijf aan een speciale studie te onderwerpen en maatregelen voor te stellen om genoemd bedrijf effectief te helpen. Deze Commissie heeft de grondslag gelegd en de methoden aangegeven voor de sanering van het kleine boerenbedrijf, volgens welke methode ook thans nog aan de sanering niet slechts van het kleine, maar ook van het middelgrote zandbedrijf wordt gewerkt.
De Commissie ging daarbij uit van de overtuiging, dat het kleine boerenbedrijf slechts dan blijvend geholpen zou kunnen worden, indien de te nemen maatregelen ter bestrijding van de gevolgen van de crisis voor deze groep bodemexploitanten mede dienstbaar gemaakt zou worden aan de rationalisatie van de bedrijven, hetgeen men door deskundige voorlichting, zowel wat de landbouwtechniek, de landbouweconomie, de zelfvoorziening als de besteding van het inkomen betreft, hoopte te bereiken. In concreto werd daartoe een speciale dienst in het leven geroepen, werden tal van assistenten t.b.v. de voorlichting aangesteld, alsmede
grote hoeveelheden bedrijfsbenodigdheden en agrarische grondstoffen verstrekt.
Na de bevrijding werd de Dienst voor de kleine boerenbedrijven opgeheven, maar werden principieel methode en werkwijze voortgezet.
In België bestaan geen speciale maatregelen om steun te verlenen aan kleine boeren. Wel is bij het verlenen van subsidies voor verbeteringswerken aan hoevegebouwen en inrichtingen doorgaans een maximum bedrag gesteld, zodanig dat de kleinere bedrijven een hoger percentage van de gedane uitgaven als subsidie ontvangen.
A. L. H. R. ROEBROEK / C. BOON.