Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 18-11-2021

Kastanje

betekenis & definitie

1. ( bosb.) Met deze naam worden zowel vertegenwoordigers van het geslacht Castanea, tamme kastanje als van het geslacht Aesculus, wilde kastanje, paardenkastanje aangeduid.

2. (veevoer) Paarden-k. komen in samenstelling veel met eikels overeen. ze zijn vrij bitter en worden niet gaarne gegeten, tenzij gemengd met melasse e.a. suikerhoudende, laxerende voedermiddelen. Ze bederven gemakkelijk. Gegeven kan worden: mestvee 3 4 kg, melkkoeien 2-3 kg, jongvee 0,5 kg, schapen en geiten 0,5 kg, varkens tot 0,5 kg. Tamme kastanjes hebben een hogere voedingswaarde dan paarden-k., ze zijn geschikt voor paarden en zonder basten ook voor varkens. Ze worden gebruikt als aardappelvlokken.
3. (veet. ) K. of zwilwrat is de benaming voor toornige uitgroeisels, voorkomend aan de binnenzijde van de benen van het paard: en wel bij het voorbeen aan de onderarm en bij het achterbeen onder op het spronggewricht.

< >