Carum carvi D.C., is een veelvuldig in het wild voorkomende, kruidachtige plant, behorend tot de fam. van de schermbloemigen. Geteeld om de vrucht, die aetherische olie bevat, wordt k. als 2-jarig handelsgewas op de zeekleigronden, vooral van Gron. en N.HoIl., verbouwd.
Doordat zowel de opbrengst alsook de prijs zeer kunnen schommelen, behoort k. tot de zeer speculatieve gewassen; door zijn diepgaande penwortel en goede grondbedekking heeft dit gewas echter een gunstige invloed op de bodemstructuur en dit gepaard aan een vroegtijdige rijping maakt dit gewas gewaardeerd in de vruchtwisseling.K. wordt steeds onder dekvrucht gezaaid en wel onder erwten, spinazie voor zaadteelt, soms onder vlas (samen met witte klaver, waarbij k. in het 3e jaar geoogst wordt) of veldbonen. Gebruikelijk is k. gelijktijdig met de dekvrucht te zaaien.
Als t.g.v. het verschil in grootte van het zaad (b.v. bij erwten met k.) gevaar voor ontmenging bestaat wordt de zaaimachine voorzien van een karwijbak met tweede zaaitoestel.
Men zaait in Mrt of begin Apr., op rijen van 30 -40 cm afstand en gebruikt 8 10 kg/ha zaad. Naast het landras: de N. Holl. k., worden ook de gekweekte selecties uit dit landras: de Mansholts k. en de Volhouden k. geteeld.
Na het oogsten van de dekvrucht wordt de k. herhaaldelijk geschoffeld en licht geploegd en daarna van een lichte stikstofbemesting voorzien. Omstreeks Dec. wordt opnieuw, ter vernietiging van gras en ander onkruid, licht geploegd, waarbij het gewas m.o.m. wordt aangeaard (gedekt). K., die goed bestand is tegen vorst, hervat haar groei reeds vroeg in het voorjaar. Zij moet daarom tijdig van een zware stikstofbemesting (ca 60-100 N/ha) voorzien worden.
Omstreeks Juli is het gewas maairijp; de bruin geworden vruchten vallen dan spoedig af en het oogsten moet dan ook met de nodige voorzichtigheid, liefst in de nacht of de vroege morgenuren, geschieden. Men plaatst de schoven in hokken of stapelt de zo nodig vooraf losgesneden schoven in kleine schelven of tollen of op ruiters, die, om omwaaien bij storm te voorkomen, met touw worden vastgebonden aan de stoppel. Na ca 3 weken zijn zaad en stro voldoende droog om te worden gedorst. Tegenwoordig geschiedt zulks veelvuldig van uit het hok met de maaidorser; gebruikt men een dorsmachine dan worden de tollen op grote platte wagens (in N. Holl. karwijkrossen genaamd) naar de machine gereden, terwijl men bij minder gunstige prijzen de k. ook wel tijdelijk in de schuur opslaat. Een goede opbrengst van k. is 35 baaltjes van 50 kg ha. de 4-6 mm lange en ca 1 mm brede sikkelvormige deelvruchtjes zijn over de gehele lengte voorzien van 5 opslaande ribben, waartussen zich in de vruchtwand de oliestriemen bevinden.
De hierin afgescheiden karwij-olie bestaat uit het keton carvon en de terpeen limoneen. De laatste wordt vooral benut voor het bereiden van essences voor het parfumeren van zeep enz., terwijl men carvon in de distilleerderijen voor de fabricage van kummel gebruikt.
Een groot gedeelte van de karwij-oogst wordt niet op olie verwerkt, maar wordt gebruikt in bakkerijen als specerij voor broodjes en gebak ( Kümmelkuchen), voor het kruiden van worst, soms ook van kaas (i.p.v. komijn) en bij de inmaak van allerlei zure gerechten. Het oliegehalte varieert van 4-7 % ; de k. uit Ned. en Scandinavische landen worden in dit opzicht het best beoordeeld en vinden dientengevolge een goede aftrek in het buitenland, vooral naar de Ver. St. De ergste vijand van de k. is de karwijmot z. ook Carum).
W. J. DEWEZ