Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Isolatie

betekenis & definitie

Isoleren betekent afzonderen. Deze afzondering (isolatie) kan nodig of gewenst zijn om zeer uiteenlopende redenen.

B.v.:1. I. tegen warmte-uitwisseling. Deze wordt voor gebouwen bereikt door, tegen of tussen de wanden, vloer en zolder materiaal aan te brengen, dat weinig warmte doorlaat. Zo worden verwarmde ruimten tegen de koude en koelruimten tegen de warmte geïsoleerd. Ook worden verwarmingsbuizen geïsoleerd, voor zover ze door ruimten lopen, die men niet wil verwarmen. Dit is ook het geval met een boiler voor warm water. Hoe beter de i., hoe minder warmteverlies. Het isolatiemateriaal kan bestaan uit kurk, asbestvezels, kiezelgoer, turfstrooisel, zaagsel, vlasscheven, houtvezels, riet, stro, kaf e.d. Het kan als een losse vulling tussen wanden of als geperste platen tegen de te isoleren wanden worden aangebracht. Het isolerend vermogen van genoemde materialen houdt verband met de poreusheid, het s.g. en het vochtgehalte. Hoe poreuzer, lichter en droger het materiaal, hoe beter dit isoleert. Verder speelt de dikte van de isolerende laag een rol. De meeste materialen zijn op hun warmtegeleidend vermogen onderzocht. Hoe groter het warmtegeleidend vermogen, hoe groter de z.g. transmissie-coëfficiërit. Hieronder verstaat men de hoeveelheid warmte (gewoonlijk uitgedrukt in kilogram-calorieën), die bij een gegeven dikte van de laag per oppervlakte-eenheid (b.v. per m3;, per tijdseenheid (b.v. per uur) en bij 10 C verschil in temp. aan weerszijden van de laag, wordt doorgelaten. Is de op deze wijze bepaalde warmtecoëfficiënt = 7, het wandoppervlak 92 m3 en het temperatuursverschil 10 . dan gaat per uur 7 x 92 X 10 = 6440 k cal verloren. Om de temp. constant te houden moet dus de kachel of andere verwarmingsbron (electrische stroom, stoom, enz.: deze hoeveelheid warmte kunnen produceren. Zo kan men vooraf berekenen aan welke eisen de verwarmingsbron voor een kas, schuur enz. moet kunnen voldoen, ook onder extreme omstandigheden.
2. I. tegen besmetting. Deze wordt o.a. toegepast bij zieke dieren om te voorkomen, dat de ziekte op andere dieren zal overgaan of bij van een besmettelijke ziekte verdacht vee om een eventuele besmetting van andere dieren te voorkomen (z. Quarantaine).

Ook bij planten maakt men gebruik van i. om besmetting te voorkomen. B.v. door ze op te kweken in een aparte isolatiekas. Op het vrije veld kan een sloot, een heg, een strook planten, die niet worden aangetast, of alleen al een zekere afstand dienst doen. Men spreekt in de beide laatste gevallen van een isoleerstrook of isolatiestrook. In de bosb. gebruikt men veel isolatiegreppels of -goten. Van grote betekenis is hierbij de wijze, waarop de ziekte wordt overgebracht, b.v. door aanraking contact), door de bodem (b.v. mycelium), door de

lucht (b.v. sporen en vele bacteriën), door insecten enz.

3. I. tegen ongewenste bestuiving. Men kan dit op verschillende wijzen bereiken. Op grote schaal geschiedt het door het selectiemateriaal uit te planten op zodanige afstand van ander soortgelijk materiaal, dat ongewenste kruisbestuiving praktisch gesproken wordt uitgesloten. Men spreekt dan van ruimtelijke i. De lengte van deze veilige afstand loopt: bij de verschillende gewassen sterk uiteen. In streken, waar de zaadteelt van kruisbevruchters wordt beoefend, heeft van overheidswege een afbakening van zaadteeltgebieden plaats. Binnen een kweekbedrijf maakt men vaak gebruik van isoleerstroken of van hoogopgaande planten (b.v. hennep rondom bieten voor zaadwinning).

Ook plant men wel zaadbieten midden in een veld bonen, enz. Wenst men volkomen i., dan is men aangewezen op isolatiekassen en isolatiekooien of op inhullingszakken. Voor de kooien wordt veelal kaasdoek gebruikt, voor de zakken meestal papier. Soms gebruikt men de afzondering niet zozeer met het doel om ongewenste bestuiving te voorkomen als wel om gewenste bestuiving te bevorderen. Bij insectenbestuiving sluit men dan de insecten bij de planten in. Soms zijn hiervoor hommels nodig, bij andere planten vliegen, enz. Zon insectendichte kasruimte noemt men wel isolatiekamer of kruisingskasje. Isolaliekamers en -kassen bieden t.o.v. ruimtelijke i. op het veld vaak het voordeel van een hogere zaadopbrengst, onafhankelijkheid van het weer, en de mogelijkheid van betere contrôle. Bij gebruik voor paarsgewijze kruisingen bouwt men vaak hele batterijen aaneen, elk in de afmeting van b.v. 80 X 80 X 160 cm en voorzien van een deur, waarbij aan de onder- en bovenkant een strook lijn kopergaas aanwezig is voor de luchtverversing.

4. I. tegen brandgevaar. Deze is van grote betekenis in de bosb. De isoleerstrook kan hier bestaan uit één of meer rijen loofhout tussen percelen naaldhout (brandsingel) of wel eenvoudig een onbeplante strook, die jaarlijks wordt schoongehouden.
5. I. tegen randeffecten. De planten aan de rand van een proefveld groeien onder andere omstandigheden dan die op het midden van het veld. Vooral bij kleine proefveldjes kan het resultaat van het onderzoek daardoor sterk worden beïnvloed. Ter vermijding maakt men ook hier gebruik van isolatiestroken, bij voorkeur beplant met hetzelfde gewas. Men kan echter ook van elk veldje slechts het middengedeelte oogsten, tellen of meten (z. Proefveldtechniek).

< >