Gesl. van bladwespen, ook wel zaagwespen genoemd, behorend tot de o. der Hymenoptera.
H.minuta CHRIST. en H.flava L.; deze beide soorten noemt men pruimezaagwesp. De ca 5 mm grote wespjes vliegen gedurende een periode van ca 2 tot 3 weken, ten tijde van de bloei der pruimen. De eieren worden door het 2 m.b.v. de zaagachtige legboor gelegd in de slippen van de kelk. Per bloem worden één of meer eieren gelegd. De uit het ei komende larf begeeft zich naar de jonge vrucht. In de loop van de ontwikkeling vreet de larve ca 4 jonge vruchten leeg. De aangetaste vruchten vallen af. De volwassen larve verpopt in de grond. Er is één generatie per jaar. De bestrijding komt overeen met die van de appelzaagwesp.
De appelzaagwesp, H. testudinea HTG., IS ca 7 mm groot en verschijnt in de regel bij het begin van de bloei der vroege appelvar. de eieren worden in het vruchtbeginsel gelegd, per bloem meestal slechts één ei. Aanvankelijk vreet de jonge larve een gang onder de opperhuid van de vrucht, later ziet men hierdoor een spiraalvormige verkurking ontstaan. Het vruchtje wordt gedeeltelijk uitgehold. Ook hier worden ca 4 vruchten aangetast; deze vallen gewoonlijk af. De larve verpopt in de grond. Er is één generatie per jaar. Voor de bestrijding maakt men gebruik van lindaan-, diazinon-, parathion-, dieldrin-, of rotenonbevattende middelen. Het spuittijdstip wordt tegenwoordig veelal door de fruitteler zelf vastgesteld aan de hand van het uitkomen der eerste larven. De bestrijdingstijdstippen worden tevens in de weerpraatjes voor land- en tuinb. via de radio aangegeven.
De perezaagwesp. h. brevi Htg., tast peren aan. De levenswijze en de bestrijding komen overeen met die van de appelzaagwesp.