is het verschijnsel, dat meer dan één soort loofbladeren voorkomen op verschillende hoogten aan de stengel. Zo zijn b.v. bij het grasklokje de onderste stengelbladeren (‘wortelbladeren’) gesteeld, hartvormig of rondachtig en gezaagd, de hogere zittend, lancet-lijnvormig en gaafrandig.
Bij de klimop zijn de bladeren der bloeitakken eivormig en gaafrandig, die der groeitakken 3-5-lobbig en handnervig. Sommige waterplanten hebben aan de oppervlakte van het water drijvende bladeren en tegelijk ook ondergedoken bladeren van afwijkende vorm, meermalen in haarvormige slippen verdeeld, b.v. bij diverse waterranonkels.Komen de verschillend gevormde bladeren voor op dezelfde hoogte aan de stengel, wat nog al eens het geval is bij kruiswijze bladstand, dan spreekt men van anisophyllie.