(Indon.) is gebaseerd op de Agrarische Wet (lid 8 Art. 62 Regeringsreglement). Zij is vastgesteld in S.1918 nr 88 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 1952 nr 6.
De g. is toepasselijk voor Java en Madoera, behalve voor de Vorstenlanden en de particuliere landerijen. Voor een deel der buitengewesten zijn soortgelijke regelingen van kracht. Voor de Vorstenlanden bestond een landhuur règlement (S. 1906 nr 93, laatstelijk gewijzigd bij Wet 1952 nr 6).De g. staat verhuur toe van:
a. gronden door Indon. bezeten in agrarisch eigendom;
b. idem in erfelijk individueel bezit;
c. idem als deelgenoten in communaal bezit;
d. als ambtsvelden.
Huurcontracten zijn bindend, wanneer zij in acte verleden zijn voor een ambtenaar van het B.B. Vooruitbetaling van de grondhuur (de huurschat) is aan beperkende bepalingen gebonden. De huurtermijn is aan maxima gebonden en wel sedert 1 Oct. 1918: 1 jaar of 1 oogstjaar voor ambtsvelden; 3½ jaar voor sawah’s; 12 jaar voor droge grond; 25 jaar voor gronden, benodigd voor railbanen, wegen, waterleidingen. In de gevallen, dat tijdens de huur de grondbezitters periodiek de beschikking over de grond terugkrijgen en wel na verloop van 2 jaren voor tenminste één W. moesson, mogen sawahs tot 21½ jaar worden verhuurd. In dit laatste geval is een minimum-huurprijs voorgeschreven voor tijdvakken van tenminste 5 jaren en gebaseerd op hetgeen de verhuurder derft aan de waarde van inlandse gewassen door de grond niet zelf te bebouwen.