(Lat. Gramineae) of grassen vormen een zeer soortenrijke fam. der monocotylen, welke fam. sinds kort ook wel met de naam Poaceae wordt aangeduid orn volgens het algemene gebruik ook deze fam. te noemen naar één der gesl.: Poa, waartoe het in W.
Eur. zo algemene straatgras behoort. G. komen over vrijwel de gehele aarde voor, verscheidene zijn van grote econ. betekenis; men denke slechts aan de granen, de weidegrassen en het suikerriet. Voor papierfabricage levert, naast het stro van diverse granen, esparto vezelmateriaal. De hoge, houtige bamboes leveren in de tropen een nog veel gebruikt bouwmateriaal. Cymbopogonsoorten bevatten actherisehe oliën (b.v. citronellaolie).
De g. zijn een scherp begrensde fam., waarvan de vertegenwoordigers gemakkelijk als zodanig zijn te herkennen. Behalve de trop. bamboe-soorten zijn de g. kruidachtige, één- of meerjarige gewassen van zeer uiteenlopende afmetingen, van tegen de grond gedrukte g. tot meer dan manshoge in de tropen.
De g. bezitten geen hoofdwortel, maar talrijke vezelwortels. De ronde stengels zijn meestal hol tussen de z.g. knopen; slechts bij enkele zijn ze met merg gevuld, zoals bij mais en bij het suikerriet, waaruit de suiker wordt gewonnen. Door uitstoeling vormen zich na de eerste of hoofdstengel per plant enige tot vele bijstengels, die een dichte zode vormen, als deze latere stengels blijven binnen de bladscheden van de hoofdstengel, en ijlere, als zij deze doorboren. Ook langere uitlopers komen voor, die op de knopen gaan wortelen. Aldus kan een sterk verweven grasmat ontstaan.
De bladeren bestaan meestal uit 3 delen: het benedenstuk, dat rondom tegen de stengel is aangedrukt, de schede, die echter niet buisvormig is als bij de schijngrassen; dan de lijnvormige bladschijf met evenwijdige nerven en tenslotte, een soms ontbrekend, tongvorrnig aanhangsel aan de binnenkant, het tongetje of ligula; schijf en tongetje staan aan de top der schede.
De bloemen zijn klein, doch vrijwel steeds in grote aantallen op zeer verschillende manieren tot kleinere of grotere bloeiwijzen verenigd. Deze droogvliezige bloemen zijn door de eenvoudige, zeer waarschijnlijk vereenvoudigde opbouw zo afwijkend van wat men gewend is een bloem te noemen, dat men de kleinste onderdelen der bloeiwijzen met een afzonderlijk woord, aartje, aanduidt. Bij zo’n aartje noemt men de onderste schubben kelkkafjes, waarop de kroonkafjes volgen, die een paar nietige schubjes (lodiculae) en verder meeldraden en stamper omsluiten. De as van het aartje kan boven een paar kelkkafjes één, maar ook meer bloemen (= kroonkafjes met de geslachtsorganen) dragen. Het aantal meeldraden bedraagt meestal 3; de helmdraden groeien ver uit en brengen de beweegbaar ingeplante helmknoppen buiten de bloem, in het bereik van de wind, die voor de verspreiding van het stuifmeel en dus voor de bestuiving zorgt; de g. zijn anemophiel.
De stamper bevat één hokje met slechts één eitje, maar de stijl gaat uit in 2, meestal pluimvormige stempels, die ook buiten het aartje komen en door die dichte en fijne vertakking zeer geschikt zijn om stuifmeel op te vangen. Bij de vruchtzetting ontstaat een vrucht, waarvan de wand met de zaadhuid vergroeit, wat elders in het plantenrijk weinig voorkomt, zodat ook daarvoor een eigen term nodig is: caryopsis.
De g. vormen vaak uitgestrekte vegetaties, daar waar voor bossen onvoldoende vocht beschikbaar is of krachtige winden boomgroei beletten (mede door te sterke verdamping) en de bovengrond gedurende de groeiperiode nog voldoende vocht bevat.
Dgl. vegetaties vindt men in koud gematigde luchtstreken tot in de tropen, maar — zoals te verwachten is van zeer uiteenlopende soortensamenstelling en ook zeer verschillend in uiterlijk; ook de andere daarin voorkomende plantensoorten zorgen voor karakteristieke verschillen in het uiterlijk. Die vegetaties kregen dan ook verschillende, locale namen. In Az. en Rush kent men de steppen, het gebied van de vroegere herdersvolken; in N. Am. de prairies; in Venezuela de llanos; in Argentinië de pampas; in trop. Afr. do savannen, het gebied bij uitstek voor de rijke verscheidenheid van herkauwers; savanne, de meest algemeen gebruikelijke naam, geldt ook in Australië.
De fam. telt tegenwoordig, nadat men de vrij talrijke, vroeger wel zeer ruim opgevatte gesl. in vaak verscheidene kleinere heeft opgesplitst, een 500 gesl., die samen enige duizenden soorten omvatten. Meer dan in andere fam. het geval is, zijn
er onder die gesl. en ook wei onder de soorten, die over grote delen der aarde voorkomen. Dit heeft men willen toeschrijven aan een vroeg ontstaan der fam., zodat veel tijd voor de uitbreiding beschikbaar zou zijn geweest. Maar door haren en naalden worden de diasporen door de weidende dieren gemakkelijker verspreid dan die van andere planten, zodat het niet nodig is een bijzonder hoge leeftijd voor de fam. aan te nemen.
J.G.B. BEUMÉE.