De g. of aardrijkskunde bestudeert de verschijnselen van het aardoppervlak in hun verspreiding en in hun onderlinge relatie. Men kan de g. verdelen in de physische of natuurkundige en de sociale g. (géographie humaine;.
De eerste houdt zich bezig met de natuurkundige verschijnselen en heeft als onderdelen o.a. géomorphologie, oceanografie, klimatologie en planten- en dieren-g. Als onderdelen van de sociale g. in de ruime zin zijn de econ. g. en de sociale g. in engere zin, het belangrijkst. Vooral in Duitsl. onderscheidt men veelal ook nog de politieke g. Volgens de door de meeste geografen naar voren gebrachte opvattingen bestudeert de econ. g. de verhouding mens-aarde, voor zover deze betrekking heeft op het econ. handelen van de mens, terwijl de sociale g. ( in engere zin: de genoemde verhouding bestudeert, voor zover deze betrekking heeft op de mens en zijn groepsleven.De opvattingen van de ‘Amsterdamse School’ van de sociale g., die sociale g. gelijk stelt aan regionale sociografie, passen niet geheel in de bovenstaande definitie, daar de regionale sociografie in principe de regionale sociale groep in het middelpunt van haar belangstelling plaatst en bij de verklaring van de waargenomen verschijnselen niet in het bijzonder belang stelt in de relatie mens-aarde, doch alle factoren, die het groepsleven kunnen verklaren, in dezelfde mate binnen haar beschouwing betrekt. In de praktijk van het onderzoek zijn de verschillen tussen de ‘Amsterdamse School’ en de ‘Utrechtse School’ die meer naar de klassiek geografische opvattingen neigt - echter minder groot dan men oppervlakkig misschien zou verwachten.