Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Gebreksziekten

betekenis & definitie

1. (plantk.) Voor de groei van een gewas zijn vele elementen nodig, die elk een functie te vervullen hebben bij de levensprocessen, die deze groei regelen. Bij een tekort van een dezer elementen ontstaat er een stagnatie in de groei, die zich dikwijls uit in een bepaald, gemakkelijk herkenbaar symptoom.

Dit tekort kan een absoluut tekort aan een bepaald element zijn, maar ook een relatief tekort. In dit laatste geval is er i.h.a. een teveel van een ander element, dat de werking van het betreffende element tegengaat. De diagnose op grond van de verschijnselen geeft meestal geen uitsluitsel over een absoluut of relatief gebrek. Dit krijgt men pas na een vergelijkend physiologische studie, gepaard gaande met chem. analyses.

Indien de plant gebrek heeft aan een element, dat voorn, nodig is voor de opbouw van de lichaamsstoffen, zoals N en P, dan vertoont het gebrek zich als een egale verkleuring van het blad. Bij stikstofgebrek door een lichtgroene kleur, bij fosfaatgebrek als een donkergroene, soms zelfs paarse verkleuring. De groei wordt in deze gevallen ook zeer sterk geremd, zodat de planten klein blijven.

Is er een tekort aan een element, dat een katalytische functie bij de groei vervult, dan heeft de verkleuring van het bad meestal pleksgewijze plaats. Dit is ook het geval, indien het element een functie heeft bij de stabiliteit van het plasma. Vb. hiervan zijn mangaangebrek. kopergebrek en ook kaliumgebrek en magnesiumgebrek.

De plaats waar het gebrek zich in de plant vertoont hangt onder meer samen met de beweeglijkheid van de elementen in het plantenlichaam. Elementen, die gemakkelijk verplaatst worden, geven symptomen in de onderste bladeren, elementen, die moeilijk verplaatst worden daarentegen in de jongste bladeren of de toppen van de plant. In het laatste geval is de plant niet in staat het reeds eerder opgenomen clement, dal. in de oudste (onderste) bladeren een functie heeft vervuld te transporteren naar jonge bladeren. Bij gemakkelijk te verplaatsen elementen kan dit wei.

Er is een algemene determinatie-tabel voor de gebreksverschijnselen op te stellen, waarbij trien van deze merkwaardigheden gebruik maakt.

I De verschijnselen doen zich voor in de gehele plant of op de oudste bladeren:

A. De verkleuring is egaal
a. lichte verkleuring = stikstofgebrek.
b. donkere verkleuring = fosfaatgebrek.
B. De verkleuring is pleksgewijze
a. speciaal op de rand van het blad = kaliumgebrek.
b. meer tussen de nerven - magnesiumgebrek, zinkgebrek.

II De verschijnselen doen zich voor in de jongste delen van de plant:

A. de verkleuring is egaal = zwavelgebrek
B. de verkleuring is pleksgewijze
a. het groeipunt van de plant sterft af: boriumgebrek, calciumgebrek.
b. het groeipunt sterft niet af: mangaangebrek, kopergebrek, zinkgebrek.

Deze tabel is slechts bruikbaar voor zeer duidelijke gevallen, terwijl ook wel uitzonderingen voorkomen. Voor een diagnose van een tekort uit de symptomen van een gewas is zeer veel ervaring nodig. Er zijn allerlei verschijnselen, die door schimmels, bacteriën en viren veroorzaakt worden, die soortgelijke symptomen geven, zodat bij onvoldoende kennis een onjuiste diagnose gemakkelijk mogelijk is.A. C. SCHUFFELEN.

2. ( dierk. ) Ziekteverschijnselen of storingen in de ontwikkeling of in de productieve functies van het dierlijk organisme, die optreden als één of meer voor de levensverrichtingen onontbeerlijke voedingsstoffen in het rantsoen ontbreken of om andere redenen niet of onvoldoende in het organisme worden opgenomen of verwerkt.
I.h.a. blijft de term g. gereserveerd voor de afwijkingen, die kunnen optreden ten gevolge van tekorten aan eiwit, minerale stoffen, vitamines of andere bijkomstige voedingsstoffen. De directe verhongering verschijnselen, die optreden wanneer de energie-leverende voederbestanddelen in onvoldoende mate beschikbaar zijn, rekent men niet tot de g.

Er kunnen verschillende vormen van g. worden onderscheiden. In de eerste plaats kan het voorkomen, dat in het voederrantsoen een absoluut

tekort aan bepaalde noodzakelijke bestanddelen bestaat, zodat gezonde dieren met normaal assimilatievermogen niet in staat zijn voldoende van deze bestanddelen tol zich te nemen. De hierdoor ontstaande verschijnselen kan men als primaire g. beschouwen. Als vb. hiervan kan de avitaminosis-A genoemd worden.

Een andere mogelijkheid waarbij zich gebreksverschijnselen bij dieren kunnen voordoen is, dat het rantsoen weliswaar voldoende van het betreffende voederbestanddeel bevat, maar dat er primair een bepaalde afwijking in het spijsverteringsapparaat bestaat, ten gevolge waarvan de resorptiemogelijkheden van de betreffende stoffen zozeer verminderen, dat dit aanleiding geeft tot gebreksverschijnselen. Zo kan b.v. bloedarmoede ten gevolge van ijzertekort ontstaan als de ijzerresorptie gestoord wordt door onvoldoende zoutzuurvorming in het maagsap.

Pernicieuze anemie wordt tegenwoordig beschouwd als een avitaminose-B12 die veroorzaakt wordt doordat een stof, die nodig is voor de resorptie van dit vitamine uit het voedsel, niet of onvoldoende in het maagslijmvlies gevormd wordt. Gebreksverschijnselen die op deze wijze ontstaan worden secundaire g. genoemd. Het kan echter ook zo zijn, dat bepaalde noodzakelijke voederbestanddelen in een zodanige vorm in het voedsel voorkomen, dat zij door het dier niet geassimileerd kunnen worden. Dan kunnen gebreksverschijnselen optreden ofschoon de hoeveelheden van de betreffende voederbestanddelen in het rantsoen voor normale omstandigheden voldoende geacht mogen worden. Dit kan b.v. het geval zijn met het element fosfor, indien liet grotendeels als phytine-fosfor in het voeder voorkomt en dit voeder niet tevens het phytine splitsende enzym phytase bevat. Het dier is dan niet in staat de rantsoen-fosfor te assimileren en kan verschijnselen van fosforgebrek vertonen, ofschoon het fosforgehalte van het rantsoen alleszins voldoende is. Dgl. toestanden noemt men voorwaardelijke gebreksziekten.

Wanneer door bijzondere omstandigheden de behoefte van het organisme abnormaal vergroot wordt, is het mogelijk dat gebreksverschijnselen gaan optreden zonder dat het rantsoen uitgesproken tekorten vertoont of zonder dat de assimilatie abnormaal verloopt. Zo kunnen runderen, die op de voorjaarsweide grazen en daardoor dunne faeces produceren zoveel extra natrium met de mest uitscheiden, dat verschijnselen van natriumgebrek optreden, niettegenstaande het feit dat het weidegras wel voldoende natrium bevat om de normale behoefte van runderen, die geen diarrhoe hebben, te dekken.

Bijzondere groepen van g. zijn de avitaminosen, waarbij een tekort aan één of meer vitamines de oorzaak is; de mineraaldeficiënties, waarbij tekorten aan één of meer voedingsmineralen een rol spelen en de aminozuur deficiënties, die veroorzaakt werden door het ontbreken van één of meer der essentiële aminozuren uit het rantsoen (z. Aminozuren).

A. M. FRENS.

< >