Oorspronkelijk verstond men hieronder het beeld dat een plant vertoont, die bij afwezigheid van licht opgroeit. Zulke planten worden i.h.a. gekenmerkt door afwezigheid van chlorophyl, door zeer lange internodiën en kleine blaadjes.
De voor de groei benodigde organische voedingsstoffen zijn afkomstig uit reserve-voorraden in het zaad of de knol of kunnen kunstmatig in de vorm van suiker worden toegediend.Later heeft men het begrip e. ook wel uitgebreid tot de verschijnselen, die vertoond worden door planten, die bij lage licht-intensiteiten opgroeien (groen e.). Hierbij wordt wel chlorophyl gevormd, maar de internodiën zijn langer dan normaal en ook zijn de bladeren kleiner. Onder deze omstandigheden bevatten de planten ook meestal minder chlorophyl dan normaal.
Recente waarnemingen geven aanleiding tot de opvatting, dat e. veroorzaakt wordt door het ontbreken van zeer bepaalde formatieve werkingen van het licht. Het optreden van e. wordt zodoende niet alleen bepaald door de hoeveelheid lichtenergie, die de planten ontvangen, maar ook door de wijze van toediening cn de spectrale samenstelling van het licht. Hierbij kunnen planten, die in totaal meer lichtenergie ontvangen dan andere, toch een meer geëtioleerd uiterlijk vertonen Slaplantjes, die een bepaalde bijbelichting met blauw, violet of infrarood licht ontvingen, krijgen eecn meer geëtioleerd uiterlijk hadden dan plantjes, die gedurende dezelfde tijd in het donker stonden.