Wet, van het jaar 1912. tot regeling der rechtspositie van de gemene gronden (heiden en weiden) in het Gooi en van het bestuur daarover. Er is hiervoor een rechtspersoon gevormd, ‘Stad en Lande van Gooiland, met een bestuur, bestaande uit vertegenwoordigers van de scharende (grondgebruikende) en niet-scharende erfgooiers (afstammelingen van hen, die vanouds in de streek gewoond hebben) en daarnaast vertegenwoordigers van de gemeentebesturen, met een door de Kroon aangewezen voorzitter.
De heiden zijn grotendeels aan het Gooise Natuurreservaat overgedragen; de weiden worden, met enige andere rentegevende eigendommen, door Stad en Lande beheerd, vooral t.b.v. de scharende erfgooiers. In tegenstelling tot de Markenwet is bij deze e. de instandhouding van het communaal bezit verzekerd, wat te verklaren is door het uitzonderlijke van dit communale bezit in het W. des lands, door het grote aantal erfgooiers, door het moeilijk als mede-eigendom te beschouwen karakter hunner rechten en door de grote agitatie, die hierover was gevoerd.