is de wet waarbij in het jaar 1933 in Duitsl. de Erbhöfe werden ingevoerd; boerderijen waarvan het ongeschonden voortbestaan, in de familie, op bijzondere wijze werd verzekerd. De Erbhöfe moesten minstens een bestaansmogelijkheid opleveren en mochten in de regel niet meer dan 125 ha omvatten.
Deze goederen waren onvervreemdbaar en onbelastbaar; voor het verkrijgen van landbouwcredieten (zonder gewone hypotheek) waren speciale faciliteiten getroffen. De eigenaren van deze boerderijen moesten aan bijzonder hoge eisen voldoen en stonden onder een bijzondere controle; hierdoor waren beginselen van agrarische politiek verbonden met ‘volkse’ politiek, ten gevolge waarvan de werking van het stelsel niet zuiver op zijn resultaten kan worden beoordeeld.