de e. uit Ned. heeft in de jaren na de bevrijding grote afmetingen aangenomen. E. dan in de betekenis van blijvende vestiging in andere, meestal overzeese, landen.
Het tegengestelde is immigratie. Als iemand b.v. uit Ned. emigreert naar Australië, is hij voor Ned. een emigrant, maar voor Australië ccn immigrant. Vóór de eerste wereldoorlog waren de Ver. St. van Am. het voornaamste immigratie-gebied. Doch toen de instelling van een quotum (d.w.z. een maximum aantal) een sterke beperking vormde, moest worden uitgezien naar andere landen.Daar Ned. geen gebieden met een gematigd klimaat onder zijn souvereiniteit had, waren het vooral de tot het Britse Rijk behorende dominions, die hiervoor in aanmerking kwamen. Aanvankelijk betrof het nog slechts geringe aantallen, doch na de tweede wereldoorlog bleek de drang om te emigreren sterk toegenomen.
De cijfers geven het volgende beeld:
Bestemmingsland in 1952
Argentinië - 134
Australië - 15.528
Brazilië - 281
Canada - 20.653
Nw Zeeland - 4.575
Zuid Afrika - 4.177
Ver. St . - 2.634
Overige landen (excl. Eur.) - 406
Totaal - 48.690
Bestemmingsland in 1953
Argentinië - 54
Australië - 7.813
Brazilië - 615
Canada - 20.095
Nw Zeeland - 2.575
Zuid Afrika - 3.431
Ver. St . - 2.634
Overige landen (excl. Eur.) - 622
Totaal - 38.048
Bestemmingsland in 1946 t/m ‘53
Argentinië - 828
Australië - 46.007
Brazilië - 2.105
Canada - 82.510
Nw Zeeland - 11.044
Zuid Afrika - 16.788
Ver. St . - 19.635
Overige landen (excl. Eur.) - 1.878
Totaal - 180.795
De oorzaken, die tot e. leiden, zijn zeer uiteenlopend. De sterke groei van het Ned. volk, het gebrek aan cultuurgrond, de internationale spanning, de inperking van de persoonlijke vrijheid, de zorg voor het nageslacht en veel andere factoren zijn hierbij van invloed. Natuurlijk moet in een volk durf en energie aanwezig zijn, wil e. een zo talrijke toepassing vinden als dat in ons land het geval is. Daarnaast heeft de jongste ontwikkeling van landen als Canada, Z.Afr. en Austr. een sterke bekoring op velen van onze landgenoten uitgeoefend.
Op agrarisch gebied zijn er in Canada, Nw Zeeland en Austr. mogelijkheden, die in Ned. niet of moeilijk te verwezenlijken zijn. Voor schier elke Ned. agrariër is het zelfstandig boer worden het ideaal en de genoemde landen, die zelf een tekort hebben aan landbouwers en werkers in de landbouw, bieden deze kansen. De industriële vakarbeiders zien in hogere lonen de grondslag voor een meer bevredigende levensstandaard, ook al moeten zij daarbij een deel van hun in Ned. gewaarborgde sociale zekerheid prijsgeven en aanvankelijk genoegen nemen met soms primitieve toestanden op het gebied van de huisvesting. En zelfs de ongeschoolden willen dikwijls op hoop van zegen’ een kans wagen. Daarbij komt dat de aanvankelijk welwillende afzijdigheid van de Ned. Overheid is omgezet in een daadwerkelijke medewerking, waardoor het mogelijk is geworden financiële steun te ontvangen ter dekking van de kosten aan e. verbonden.
Ongetwijfeld zit in deze subsidiëring, die geschiedt à fonds perdu een aanmoediging, die velen heen helpt over de aarzeling, die hen voor het nemen van de beslissende stap beheerst. De Ned. Regering gaat zelfs verder en voert een welbewuste, actieve emigratie-politiek, die er op gericht is gedurende een aantal jaren de e. uit te breiden tot ongeveer de helft van de aanwas der beroepsbevolking (Tweede emigratie-nota 10-11-1952).
In de nota inzake de werkgelegenheidspolitiek, in het najaar 1950 verschenen, was onder invloed van de omvangrijkheid van het probleem der structurele werkloosheid reeds gezegd:
'De regering acht het daarom noodzakelijk, naast de industrialisatie, ook de e. zoveel mogelijk te bevorderen. De bemoeiingen met de e. zijn dan ook afgestemd op het beleid inzake de werkgelegenheid en vormen steeds meer een belangrijk onderdeel daarvan.’
Natuurlijk hangt de omvang van de e. in de eerste plaats af van de bereidwilligheid van de mensen om te gaan.
In de eerste emigratie-nota luidt het (18 Sept. 1951):
'leder Nederlander is vrij tot e. te besluiten en ook de keuze van het land hunner toekomst ligt geheel in handen van hen, die deze gewichtige en diep in hun leven ingrijpende beslissing nemen, zij het, dat tegenover deze vrijheid van keuze een even grote vrijheid van de ontvangende landen staat de zich meldende emigranten al dan niet toe te laten.’
De bevordering der e. houdt maatregelen in op velerlei gebied. Naast de toegekende bedragen, die beschikbaar worden gesteld aan adspirant-emigranten ter dekking van de z.g. aanloopkosten, de passageprijzen en de nodige landingsgelden, voorzover de gegadigde over de benodigde gelden niet beschikt, zijn een aantal schepen, na verbouwd te zijn, speciaal ingelegd voor het vervoer en is ook een overeenkomst betreffende vervoer per vliegtuig met de K.L.M. aangegaan. Met enkele buitenlandse regeringen zijn verdragen afgesloten (Austr., Brazilië en Frankr.); met andere berust de regeling op mondelinge en schriftelijke overeenkomsten.
In verschillende immigratielanden zijn door de Ned. Regering speciale emigratie-attaché’s geplaatst, die in samenwerking met de daarvoor ingestelde diensten van deze landen en kerkelijke en particuliere organisaties, de belangen van de geëmigreerde Nederlanders behartigen.
Organisatie in Nederland.
In Ned. is een samenwerking tot stand gekomen tussen de Overheid en het maatschappelijk georganiseerde leven op dit terrein. Als resultaat van het rapport van de z.g. commissie-Schilthuis (ingesteld door de Min. van Sociale Zaken bij beschikking van 16 Mrt 1949) werd in de eerste plaats ingesteld een aan het Departement van Sociale Zaken en Volksgezondheid verbonden Commissariaat voor de Emigratie (Piet Heinplein 6, ’s-Gravenhage).
Daarnevens werd een wetsontwerp opgesteld op grond van de overweging, dat met het oog op eert alzijdige behandeling van emigratieaangelcgcnheden de instelling van nieuwe organen ten behoeve van de e. gewenst was en de samenwerking tussen het Rijk en de maatschappelijke organisaties, welke zich op het gebied der e. bewegen, bevorderd diende te worden. Een zevental ministers had dit ontwerp getekend en na aanneming door de Staten-Generaal, kwam de Wet op 24 Mei 1952 tot stand. Deze wet op de Organen voor de Emigratie kent een Raad voor de Emigratie, waarvan het aantal leden tenminste negen en twintig en ten hoogste zeven en dertig bedraagt en een Emigratie Bestuur, dat uit negen leden bestaat. de meerderheid der leden van beide lichamen wordt aangewezen door bij Algemene Maatregel van Bestuur aan te wijzen particuliere of kerkelijke organisaties, welke de belangen van emigranten of geëmigreerde behartigen zonder oogmerk om winst te behalen.
De Raad voor de E. is een advies-orgaan, het Emigratie-bestuur heeft een adviserende en een besturende laak. de Commissaris voor de E. is voorzitter van het Emigratie Bestuur.
In de plaats van de Stichting Landverhuizing Nederland is ingesteld de 'Nederlandse Emigratiedienst’, Piet Heinplein 6, ’s-Gravenhage, die met de uitvoering is belast en werkzaamheden opgedragen krijgt van het Emigratie Bestuur en van de Minister, voorzover die rechtstreeks voortvloeien uit ’s Rijks bemoeienis met de emigratie.
De Wet kent voorts openbare aanmelding organen (Gewestelijke Arbeidsbureaux) en erkende niet-openbare rechtspersonen: De kantoren van de Algemene Emigratie Centrale, Javastraat 96, ’s-Gravenhage, de Christelijke Emigratie Centrale, Raamweg 28, ’s-Gravenhage, de Katholieke Centrale Emigratie Stichting, Badhuisweg 91, Scheveningen en de Geref. Stichting tot Bijstand van Emigranten en Geëmigreerden, Poelhekkestraat. 6, Utrecht, alsmede voor Z.Afr. de Nederlands-Zuidafrikaanse Vereniging.
De toepassing van deze Wet heeft eerst in 1958 over de volle linie kunnen plaatsvinden. Deskundige commissies bereiden de arbeid van de Raad en Bestuur voor en in het kader van een zo sterk mogelijke coördinatie wordt getracht aan dit, voor ons land en volk belangrijke, vraagstuk een zo ruim mogelijke aandacht te schenken.
Aan de Emigratiedienst is een afdeling ‘Voorlichting en Documentatie’ verbonden, die aan openbare en particuliere aanmeldingsorganen de gegevens verstrekt, nodig om de adspirant-emigranten in te lichten en bijstand te verlenen. Daarnaast hebben de maatschappelijke organisaties nog belangrijke taken door het wekken van een juiste emigratie gezindheid en de voorbereiding van de emigranten. de opbouw van de drie bovengenoemde Emigratie-Centralen is niet precies gelijk, doch ieder ervan heeft de centrale stands- en vakorganisaties als samenstellende delen van haar vereniging of stichting opgenomen.
Door cursussen vooral wordt gepoogd om de kennis van de taal van het betreffende immigratieland te vermeerderen, een inzicht te geven in de werkelijke toestanden in het land en de verhoudingen onder het volk en de gegadigde op de hoogte te stellen niet enkel van sociaal-economische doch ook van geestelijk-culturele omstandigheden. Eigen verbindingen met kerken en organisaties in de immigratielanden worden daartoe onderhouden. Ook deelneming aan de ‘Conference of Non-Governmental Organizations interested in Migration’ en andere internationale samenkomsten bieden een bron van informatie op dit terrein.
Ned. is lid van de ‘Intergovernmental Committee for European Migration’, een instelling die waardevolle bijstand bood bij de vestiging van Ned. boeren in Brazilië en het verleent in het kader van het Internationaal Arbeidsbureau zijn medewerking bij behandeling van vraagstukken op het gebied van e., de regelingen voor réfugé’s en internationale arbeidsbemiddeling.
De e. is na de eerste wereldoorlog van karakter veranderd. Daarvóór bestonden er weinig of geen obstakels, die iemands vertrek naar een bepaald land belemmerden. Daartegenover stond, dat men ook geen beroep kon doen op regerings-instellingen om hulp en bijstand.
Na de tweede wereldoorlog gaan de gouvernementen hierin een grote rol spelen.
De ontvangende landen houden de teugels in handen bij de bepaling van de aantallen en de soort, die men wil toelaten.
In sommige landen werd het een onderwerp van politieke orde, waarover dikwijls in de Parlementen van gedachten wordt gewisseld. In de vertreklanden hield men aanvankelijk de vinger ook aan de pols, om, zoals in ons land, het wegzuigen van personen die sleutelposities innemen, te voorkomen. De beperkende bepalingen zijn, voor wat Ned. betreft, thans bijna geheel vervallen en als een gegadigde valt onder de regelingen van de immigratielanden, kan hij van Ned. zijde praktisch op medewerking rekenen.
De vraag, of een omvangrijke e. uit ons land uit nationaal oogpunt wenselijk of bedenkelijk is, wordt verschillend beantwoord. Velen zien er grote schaduwzijden aan verbonden. Men meent, dat de meest energieke landgenoten vertrekken en de concurrentie door sterk ontwikkelde jonge landen op den duur alleen maar nadelig kan zijn voor ons land. De ervaring heeft geleerd, dat de emigratiestroom een vrij goed spiegelbeeld geeft van de gemiddelde Nederlander. Onmiskenbaar
zijn daaronder flinke mensen met durf te vinden. Tevens zijn er velen, die hier niet goed aan de slag kunnen komen en die onder andere omstandigheden beter tot hun recht komen.
Anderzijds wordt uit het oog verloren, hoe de groei van het Ned. volk samenhangt met de veerkracht ervan. In een halve eeuw verdubbelde de bevolking, iets wat bij geen enkel ander West Europees volk het geval is. Tegen de 100% vermeerdering in Ned. staat een volk als het Franse met 10% en het Belgische met nog geen 30%. Deze quantitatieve vermeerdering ging gepaard met een qualitatieve verhoging van prestaties. Een vertrek van een derde of zelfs de helft van onze jaarlijkse bevolkingsaanwas, zou nog een relatief veel groter aantal jonge krachten overlaten dan in vele nabuurlanden.
De e. uit België, Frankrijk en de Scandinavische landen is van geringe omvang. Snelle toeneming van een bevolking als de onze geeft een in betekenis toenemende binnenlandse markt, mits de koopkracht van de bevolking naar evenredigheid stijgt. Die koopkracht kan slechts stijgen als de voorwaarden aanwezig zijn om al deze mensen tot productieve arbeid te brengen. Wie dit probleem voor Ned. op de keper beschouwt, zal met zijn bezwaren tegen e. wrel heel voorzichtig moeten worden. Als de 200.000 mensen, die in het voorjaar 1954 sinds 1947 vertrokken zijn, hier waren gebleven, zou zeker de werkgelegenheid daardoor in ongunstige zin zijn beïnvloed en zouden andere moeilijkheden, b.v. inzake de huisvesting, zich in sterkere mate doen gelden. Doch het komt ons voor, dat een eng nationale afweging in dit opzicht geheel ten onrechte is.
Reeds JOHN STUART MILL, hoewel tot de klassieke economen behorende, wist ruim een eeuw geleden de betekenis van de e. voor de wereldwelvaart en de voedselvoorziening van het mensdom aan te geven. Vandaag geldt dit in veel sterkere mate.
Landen als Canada, Z.Afr. en Austr. hebben hun grootscheepse ontwikkeling pas de laatste decennia ingezet. Het kapitaal komt gemakkelijker dan vroeger beschikbaar en de werkers zijn nodig om tot resultaten te komen.
Deze industriële expansie heeft als nevengevolg een verschuiving van de bevolking van het platteland naar de stad en juist deze situatie biedt voor de Ned. agrariërs een unieke kans.
In het ‘landbouwland’ Canada is slechts een vijfde van de bevolking in de landbouw werkzaam. Niet alleen neemt het aantal boeren er af en wordt het onontgonnen land niet in grote hoeveelheid aan de cultuurgrond toegevoegd, maar van het z.g. improved land (voor cultuur geschikt gemaakt) is er een belangrijk deel ter beschikking.
Vele boeren daar hebben geen opvolgers en de prijsstijging van de boerderijen is niet evenredig aan die van de producten.
Voor Ned. begrippen zijn de prijzen van de boerderijen, ook in welbevolkte streken laag. Waar in Ned. de cultuurgrond sinds 1931, ondanks N.O. polder en andere grondwinningen niet is toegenomen en jaarlijks 12.000 jonge krachten uit de landbouw buiten die landbouw in het arbeidsproces moeten worden opgenomen, zou afwijzing van agrarische emigratie in geen enkel opzicht te verantwoorden zijn. In Austr. liggen de vooruitzichten weer anders. Deze moeten vooral gezocht worden in de share-farming (d.w.z. als deelgenoot in een boerderij), tenzij de irrigatie-plannen de beschikbare cultuurgrond verdubbelen.
Door de verruiming van de deviezenrestricties is nu reeds een redelijk bedrag aan bezit te transfereren (d.w.z. naar het vreemde land over tc maken), wat kan helpen bij de aankoop van een boerderij of een huis. De regeling, die thans geldt, biedt de gelegenheid om de reis tot de plaats van bestemming (de bagage incluis) in guldens te betalen en aan deviezen mee te nemen f 4000,— voor een alleenstaande of het hoofd van een gezin en f 2000,— voor elk verder lid van de familie. Heeft men eenmaal zijn plaats gevonden en wil men huis, bedrijf, boerderij of inventaris aankopen, dan kan opnieuw f 25.000,— in de valuta van het land worden verkregen (ook dollars) of kunnen kapitaalgoederen ter waarde van f 40.000,— uit Ned. worden betrokken. Voorts is er vergunning tot transfer van f 2000,— per jaar, ingaande één jaar na de datum van definitieve vestiging.
Een ernstige waarschuwing moge gericht worden aan de agrariërs, om, hoe goed in Ned. ook geschoold, minstens twee jaar ervaring op te doen alvorens men een eigen boerderij gaat exploiteren. Klimaat, grond, bedrijfsmethoden, afzet en vele andere factoren moeten deze twee jaar als een minimum stempelen. Het is verblijdend zoveel Nederlanders te zien slagen en zo weinigen teleurgesteld terug tc zien komen. De Ned. emigrant (settler, zegt men in Canada) heeft een goede naam. Die naam is van de hoogste betekenis en daarom dient een verantwoorde e. uit Ned. ook voor de toekomst te worden bevorderd.
De gang van zaken ten aanzien van Canada en andere landen wijst voorts op een toenemend contact inzake handel en verkeer, waarbij de Ned. emigrant een welkome bijdrage kan leveren. De bovengenoemde instanties zijn bereid, elk op eigen gebied, al de inlichtingen te verstrekken die gewenst worden. T. CNOSSEN
Ondanks zijn dichte bevolking (273 inw. p. km2) kent België geen eigenlijk emigratie-probleem.
Waarschijnlijk i.v.m. de structuur van de Belg. bevolking, die, vooral in Wallonië, een tendens naar veroudering vertoont, is er veeleer een daling dan een stijging in de cijfers voor de totale e. waar te nemen, zoals uit volgend staatje blijkt:
Jaartal - Totale e.
1881 - 15.822
1890 - 21.675
1900 - 25.004
1913 - 41.324
1928 - 28.303
1931 - 19.251
1945 - 12.633
De totale e. geschiedde voorn, naar Frankr., eveneens in tamelijk sterke mate naar Ned. en Duitsl., doch vanaf 1900 meer naar N. Am. dan naar Duitsl. In het jaar 1945 overtrof het aantal immigranten dat der emigranten met 6.771. Het cijfer voor de agrarische e. bedroeg in 1890 ongeveer 25% en vanaf 1950 nog slechts ca 10% van de totale e. De betrekkelijk sterke e. rond de jaren 1890 is gedeeltelijk een gevolg van de toenmaals in België heersende landbouwcrisis, terwijl de grote agrarische e. naar Frankr., onmiddellijk na de eerste wereldoorlog, verband houdt met de uittocht van de geteisterde landbouwers in Oct.-Nov. 1914 en het noodzakelijk herstel van de verwoeste gemeenten in W. Vlaanderen.
Van 1888 tot 1911 kende België een agrarische e. van 25.309 inw. naar Frankr., 12.558 naar Ned. en 11.072 naar N. Am., tegen slechts 8.994 naar de overige landen. In de jaren die op de tweede wereldoorlog volgden, was de agrarische e. naar N.Frank. 22.767, tegen 3.022 naar Ned., 754 naar Canada en 1.539 naar N.Am. de organisatie en beroepsvoorlichting van de naar Frankr. geëmigreerde agrarische bevolking van België behoort tot de private sector (zetel in de rue Lafayette te Parijs), de regering zelf heeft geen bepaalde e. politiek.
In W. Vlaanderen werd na de tweede wereldoorlog een katholiek organisme voor gezinsactie en e. in het leven geroepen; de zetel van ‘Famac’ is gevestigd te Roeselare, 50, Leenstraat. liet orgaan van deze vereniging ‘Ons Boerenerf’ (verschijnt vanaf 1946) gaf twee e. brochures uit: De Boer en het e. probleem en Toekomst voor onze boeren in Congo.
A. G. DUMON.