Voortbrengselen van de landbouwhuisdieren, al of niet in verwerkte vorm; dus: huiden, rundvlees, melk, boter, kaas, melkproducten, varkensvlees, eieren enz. Terwijl de landb. in de weidegebieden van Holl., Utr. en Friesl. eeuwenlang werd beoefend om dgl. producten voort te brengen, vormden tot na het midden van de vorige eeuw bijna overal elders de akkerbouwproducten en in het bijzonder de granen het hoofddoel van de landbouw.
Door de geweldige prijsval van de granen na 1880, welke de prijzen van de andere akkerbouwproducten eveneens op een ongekend laag peil bracht, viel op grote schaal een overgang tot de veehouderij waar te nemen. Vooral in de zandstreken breidden de rundvee-, varkens- en kippenhouderij zich snel uit. In de 20e eeuw is de Ned. landb. hoe langer hoe meer een voortbrenger van d. p. geworden.
Volgens het Verslag over de Landbouw over 1951 bedroeg de waarde der in Ned. voortgebrachte veeteeltproducten in millioenen guldens:
1938/’39 1953/’54
Runderen 85 528
Varkens 155 728
Paarden 5 32
Schapen 6 31
Pluimvee 10 49
Melk 255 1139
Eieren 82 444
Wol 1 5
Waardevermeerdering veestapel . . . 25 83
624 3039
De opbrengsten aan d.p. overtreffen in Ned. verre de behoefte aan deze artikelen, zodat een groot deel er van naar het buitenland moet worden verkocht. Dit levert weliswaar veel buitenlandse deviezen op, doch de aankoop van veevoeder vraagt ook veel buitenlandse deviezen, in het bijzonder dollars. Aangezien de internationale markt een veel minder zeker afzetgebied vormt dan de binnenlandse, maakt de omvangrijke voortbrenging van d.p. de landb. in Ned. kwetsbaar.