Onder c., het Lat. woord voor samenwerking, verstaat men een vorm van econ. samenwerking, nl. ter behartiging van de stoffelijke belangen der leden. Om dit doel te bereiken is een samengaan van duurzame aard vereist en wordt daarom meestal een op coöperatieve grondslag werkende vereniging gesticht (z.
Coöp. ver.).(1) In Ned. treft men c. aan van landbouwers, middenstanders en verbruikers. Vooral de landbouwcoöp. is tot grote ontplooiing gekomen. Zij heeft voor velerlei doeleinden toepassing gevonden. Men kan de landbouw-c. onderverdelen in crediet-c., aankoop-c., afzet-c., verwerkings-c. en c. tot het verlenen van diensten. In de behoefte aan agrarisch crediet, uitgezonderd hypothecair crediet, wordt praktisch voorzien door de coöperatieve boerenleenbanken.
Coöp. aankoopverenigingenvanlandbouwbedrijfsbenodigdheden zijn er zeer vele. Zo geschiedt b.v. de aankoop van veevoeder en kunstmest voor ca 60% door deze c. F.en grote verscheidenheid van producten wordt coöperatief verkocht, b.v. groenten en fruit, zuivelproducten, eieren, zaaizaad en pootaardappelen, vee, vlees, wol enz.
De verwerking coöperatie heeft een grote omvang aangenomen. Zo wordt b.v. ¾
van de melk, 60% van het stro, 85% van de industrie-aardappelen, 60% van de suikerbieten en 40% van de varkens aldus verwerkt.
Onder de categorie dienstverlenings-c. kunnen o.a. gerangschikt worden dorsverenigingen, landbouwwerktuigen-c., verenigingen voor kunstmatige inseminatie en fokverenigingen.
De landbouw-c. wordt dikwijls getypeerd als ‘een kind van de nood’. Pas toen de belangen van boer en tuinder zeer slecht behartigd werden en de voordelen van samenwerking sterk spraken, ging men tot c. over. In ons land was daartoe de landbouwcrisis in de tachtiger jaren de aanleiding. Nadat een staatscommissie, die in 1886 was ingesteld om naar middelen te zoeken teneinde de landbouw voor de ondergang te behoeden, had gewezen op het gebrek aan samenwerking en organisatie gingen velen de noodzaak van c. inzien. Bijna alle landbouw-c. zijn nadien opgericht.
De omstandigheden, waaronder de verschillende takken van c. tot ontwikkeling kwamen, waren niet steeds dezelfde. Bij de aankoop was het de monopolievorming van de kunstmestimporteurs, welke tot samenwerking noopte. Tot de oprichting van coöp. aardappelmeel- en suikerfabrieken kwam het vooral omdat de boer wegens de bederfelijke aard van zijn grondstof al te zeer afhankelijk dreigde te worden van de fabrikant. De coöp. afzet van groenten en fruit, eieren enz. ontwikkelde zich, doordat de handel niet naar kwaliteit uitbetaalde. De strocartonfabrieken en coöp. slachterijen dankten hun ontstaan aan de grote winsten, die door particuliere fabrikanten werden gemaakt.
De eerste coöp. zuivelfabriek werd opgericht, omdat de oprichting van particuliere fabrieken niet vlug genoeg in zijn werk ging. De snelle ontplooiing van de coöp. zuivelfabricage was echter te danken aan het feit, dat de boer later - toen zijn boerenbedrijf niet meer ingesteld was op de verwerking van melk - wegens de bederfelijke aard van de grondstoffen in een afhankelijke positie jegens de fabrikant dreigde te geraken.
De betekenis van de c. is niet alleen, dat zij een uitermate belangrijke correctieve werking uitoefende t.a.v. de prijsbepaling en uitbetaling naar kwaliteit, waarvan zowel leden als niet-leden profiteerden, maar dat zij bovendien de gezichtskring van de boer in belangrijke mate verruimt.
Lit.: Prof. G. MINDERHOUD, Landbouwcoöperatie in Nederland; Dr J. H. VAN STUYVENBERG, Het Centraal Bureau van 1899-1949. Overzicht van de omvang van het coöperatiewezen in Ned. op 1 Januari 1949 (Uitg.
Centraal Bureau voor de Statistiek). C. Ph. ABBING.
(2) (België). Gezien van uit de gezichtshoek van het nagestreefde doel, kunnen de samenwerkende landbouwverenigingen, in België, in zeven groepen ingedeeld worden:
a) de verenigingen voor samenverwerking van landbouwproducten, zoals o.m. de coöp. zuivelfabrieken;
b) de verenigingen voor samenverkoop van landen tuinbouwproducten, waaronder de veilingen dienen gerangschikt;
c) de verenigingen voor samenaankoop van grondstoffen ;
d) de verenigingen die de coöp. credietverlening beogen, o.m. de Raiffeisenkassen;
e) de verenigingen voor samenaankoop en samengebruik van landbouwmachines zoals: dorsers, sproeitoestellen, aardappelstomers, enz.;
ƒ) de verenigingen voor samenaankoop en samengebruik van élite-stieren (slierhouderijen);
g) de verenigingen voor verzekering tegen ziekte en sterfte van vee en van landbouwpaarden.
Aangaande de vorm die zij kunnen aannemen bestaat er keuze tussen:
a) de coöp. vennootschap beheerd door de voorschriften van de wet van 18 Mei 1873;
b) de wettelijk erkende Beroepsvereniging, volgens de voorschriften van de wel van 31 Maart 1898;
c) de Maatschappij van Onderlinge Bijstand of Mutualiteit beheerd door de wet van 23 Juni 1894;
d) de feitelijke vereniging.
De verenigingen, die de vorm aangenomen hebben genoemd onder a), zijn handelsvennootschappen met volledig rechtsstatuut en rechtspersoonlijkheid.
Deze, welke de vorm aangenomen hebben genoemd onder b) en c), zijn geen handelsvennootschappen doch beschikken over rechtspersoonlijkheid met beperkt statuut.
De feitelijke verenigingen hebben geen rechtspersoonlijkheid en hebben geen maatschappelijk bezit. Hun bezittingen zijn het gemeenschappelijke eigendom der leden.
Volgens de statistische gegevens waren er in 1946 in België 1317 coöp. vennootschappen, ingedeeld als volgt:
Verbruiks-c 145
Landbouw-c 907
Handels- en ambachts-c 265
Deze cijfers geven een onjuist beeld van de c. in België, daar slechts de verenigingen er in opgenomen zijn, die de vorm hebben aangenomen voorgeschreven door de wet van 1873, met uitsluiting van de Beroepsverenigingen, de Mutualiteiten en de feitelijke verenigingen, die de overgrote massa uitmaken van de samenwerking. J. RONDOU.
(3) (Indon.) C. kan in een maatschappij als de Indon., met een econ. vrij zwak staande bevolking, de hefboom vormen tot het bereiken van meer welvaart. Door de overheid is dan ook de ontwikkeling van c. onder de Indon. bevolking bevorderd. Aanvankelijk was deze taak aan het Volkscredietwezen toegewezen, doch in 1934 werd een speciale afdeling van het voormalige Departement van Economische Zaken, de afd. Binnenlandse Handel en Coöperatie ermede belast, welke afdeling thans een diensttak is van het huidige Ministerie van Welvaart.
Een regeling op de coöp. verenigingen van Indonesiërs is opgenomen in S. 1927 no 91, voor zover niet opgericht op de voet van S. 1915 no 431, geldend voor alle bevolkingsgroepen.
C. op velerlei gebied van landb., visserij, handel en nijverheid, zijn in Indon. werkzaam, doch zij bestrijken gewoonlijk slechts een zeer beperkt terrein. Wanneer zij voor hun bezigheden crediet verkrijgen van de A.V.B., worden zij door deze. instelling gecontroleerd. De ervaringen met Indon. c. zijn niet onverdeeld gunstig. Is het enerzijds moeilijk de coöp. gedachte bij de gewoonlijk op individueel voordeel bedachte Indonesiër goed wortel te doen schieten, anderzijds kunnen vaak voor de leiding onvoldoende eerlijke en onomkoopbare deskundigen worden gevonden, waardoor intensieve bemoeienis van ambtelijke zijde veelal niet kan worden gemist. G. TERGAST.