De C. of springstaarten vormen een orde van kleine, zelden meer dan 5 mm metende, ongevleugelde insecten. Bij voorkeur leven C. op vochtige plaatsen, in de bodem, in rottende plantenresten, Lussen afgevallen blad en onder de bast van bomen.
Sommige soorten leven in de nesten van termieten en mieren. Merkwaardig is de gewoonte van verscheidene soorten om op de wateroppervlakte van sloten en plasjes te verblijven. Zelfs kent men enige soorten, die aan de zeekust leven. De voornaamste voorwaarde voor het bestaan van de meeste soorten is voldoende vochtigheid; op droge plaatsen vindt men zelden springstaarten. In dit verband kan worden opgemerkt dat in sommige, tijdens de oorlog geïnundeerde gebieden spoedig na het droogvallen een heftige springstaartenplaag optrad.De C. zijn over de gehele aarde verspreid, sommige gcsl. en soorten zijn gevonden in beide poolgebieden en op tal van andere, ver uiteenliggende plaatsen.
Springstaarten kunnen zeer verschillend van kleur zijn, tal van soorten zijn zwart tot grijs, andere groen tot geelachtig of wit. Er zijn voorts enkele helder rode soorten bekend. Wat het voedsel aangaat zijn springstaarten hetzij saprophaag of phytophaag. Vrij geregeld wordt schade door springstaarten aan planten gemeld.
Een van de merkwaardige eigenschappen der C. is hun vermogen om te springen. Dit wordt mogelijk gemaakt door een gevorkt spring-apparaat hetgeen is ingeplant aan de buikzijde op het 4de abdominale segment. Op het 3de abdominale segment bezitten vele C. een paar kleine aanhangsels, eveneens aan de buikzijde ingeplant. Deze aanhangsels, bekend als het retinaculum of hamula, doen dienst om de springvork vast te houden, zolang deze niet gebruikt wordt. Zodra het spring-apparaat door de hamula wordt losgelaten, klapt het met kracht onderwaarts en naar achteren weg, zodat de springstaart hierdoor de lucht ingeslingerd wordt.
Vele soorten C. komen in grote aantallen tezamen voor.