is een vette olie, gewonnen uit het zaad van Taraklogenos kurzii KING, fam. Flacourtiaceae.
De olie onderscheidt zich van vrijwel alle andere vetten, doordat er vetzuren in voorkomen, waarvan de reeks CH2-groepen, door een ringgroep wordt afgesloten. Zij is het nog steeds gebruikte middel om lepra te bestrijden, zij het, dat er meestal derivaten van worden gemaakt (gejodeerde olie, aethylesters c.d., die bij de behandeling (meestal bij injectie) wat minder pijnlijk zijn. De plant is niet inheems in Indon., maar er wel ingevoerd. Inheemse soorten als Hydnocarpus heterophylla, T.kunstleri en T.polypetala leveren ook zaad dat deze merkwaardige olie bevat. Ook een aantal Congolese Flacourtiaceae leveren c.-olie. De, wegens de gunstige samenstelling van hun olie, belangrijkste soorten zijn: Caloncoba welwitschii (OLIV.) GILG, C.glauca GILG en Lindackeria dentata (OLIV.) GILG.