Landbouwkundig begrip, dat aanduidt, dat een grassoort of variëteit ervan veel halmen en bloeiwijzen vormt in vergelijking met de geproduceerde grondspruiten. Op weilanden is b. eigenlijk niet op zijn plaats, daar hier een goede zodevorming een eerste eis is.
Soorten als dravik, Italiaans raai, beemdvossenstaart, Frans raai en in mindere mate ook de hooitypen van Engels raai en timothee rekent men tot b. Op goed hooiland neemt b. een voorname plaats in, maar toch dient ook daar voor een goede nagroei een behoorlijke hoeveelheid ondergras aanwezig te zijn.