noemt men in de bosbedrijfseconomie alle opbrengsten, die uit het bos worden verkregen. Men onderscheidt materiaal- en geldopbrengsten.
De materiaalopbrengsten splitst men in de hoofdopbrengst uit hout en de bij opbrengsten uit de bosbijproducten (basten, harsen enz.). De hoofd-opbrengst wordt nog wel onderverdeeld in de eindopbrengst uit de eindhak, waarna verjonging volgt en de vooropbrengsten uit de dunningen en andere maatregelen ter verzorging van de opstand. De geldopbrengsten bestaan uit de opbrengst van de verkoop van bosproducten benevens de inkomsten uit jachtpacht, zamel vergunningen en verhuur van grondstukken. Het totaal dezer inkomsten noemt men de bos bruto-opbrengst. Vermindert men deze met de oogst-, cultuur-, onderhouds- en beheerskosten, dan krijgt men de bosnetto-opbrengst of bosrente. In deze bosrente is dan besloten de pacht van de grond (grondrente), de rente van de staande houtvoorraad (kapitaalrente), de rente en afschrijving van het bedrijfsuitrustingskapitaal en de ondernemerswinst.