Voertuig voor het transport van landb. producten. De constructie loopt zeer uiteen.
2-wielige karren komen in hoofdzaak in de Z. en O. provincies voor. Zij hebben zeer grote wielen en een korte vierkante bak. Voor het inhalen van granen en hooi wordt er een soort houten hek opgelegd om een groter draagvlak te krijgen.
3-wielige karren hebben veelal een kipbare bak en worden wel wipkar of kipkar genoemd. Zij worden in de Veenkoloniën gebruikt voor het transport van fabrieksaardappelen. Door de kleine wielen ligt het laadvlak laag. Ook op veel bedrijven in andere streken komt een wipkar voor.
4-wielige wagens komen in verschillende modellen voor. Vroeger werd vrijwel uitsluitend de smalradwagen gebruikt. Tegenwoordig is deze grotendeels vervangen door de breedradwagen, behalve in sommige zandstreken.
Bij beide typen zijn de voorwielen kleiner dan de achterwielen, hoewel het verschil bij het smalradmodel groter is dan bij het breedradmodel. De diameter van de voorwielen is dikwijls groter dan de hoogte van de laadbak, zodat de wielen er niet onderdoor kunnen draaien en dus geen korte bocht kan worden gemaakt.
De laatste jaren zijn op de boerderijen veel luchtbandenwagens in gebruik genomen. Men onderscheidt :
a) het draaischameltype, waarbij het voorstel onder de laadbak door draait met behulp van een grote draairing aan de laadbak, waaronder een gelijkvormige steunring op de vooras is bevestigd;
b) het bolschamelmodel, waarbij aan de laadbak en aan de vooras een bolsegment zit. de bolsegmenten passen in elkaar;
c) de wagen met driepuntsophanging, waarbij de
laadbak rust op het midden van de vooras en op dit punt kan schommelen;
d) de wagen met een autostuur.
De wagen met draaischamel heeft meestal een soepel frame, omdat op oneffen land wringing in de laadbak kan optreden; bij de beide andere typen is het frame stijf, omdat daarbij de wielen de oneffenheden kunnen volgen.
Daar een luchtbandenwagen zeer licht loopt en meestal wordt gebruikt achter een vrij snel rijdende trekker, zijn remmen nodig. Men past toe: handremmen, voetremmen, oploopremmen en electrische remmen.
De luchtbanden zijn meestal hogedrukbanden met een druk van 3-4 atm.; de laatste tijd is gebleken dat lagedrukbanden en vliegtuigbanden met een druk van 11-2 atm. op geploegd land veel trekkracht besparen, doordat zij minder diep in de bodem wegzakken.
De meeste landbouwwagens zijn ongeveerd; in het Z.VV. van Ned. worden wel geveerde wagens gebruikt, zowel met bladveren die in de lengte en/of overdwars zijn gemonteerd als met telescoopveren. Ook komen 2-wielige luchtbandenwagens in gebruik achter de trekker en zijn er, zowel bij 2wielige als bij 4-wielige wagens, kipbare modellen.
In België kent men de driewielkar, de kar met 2-, de wagen met 4 wielen. De eerste is kipbaar en wordt aangespannen met het zwengelhout. de kar komt voor in verschillende modellen: licht en sierlijk in de zandstreek (Kempen); plomp en zeer plomp in de leemstreek. Op grote bedrijven in de leemstreek heeft men 3 wagens: de ‘smalband’ (de kleinste), de ‘vierduimer’ en de ‘zesduimer’ (de grootste); het gaat hier om de breedte van de velg. Ook in België maakt de luchtband opgang.
P. W. BAKKER ARKEMA / P. LINDEMANS.
2. ( volkskunde) Het merkwaardigste van de Ned. boerenwagens is wel de grote verscheidenheid in bouw, uiterlijk, versiering en manier van aanspannen van de paarden. Ten Z. van de grote rivieren worden in hoofdzaak twee- (soms drie-) wielige karren gebruikt, waarvoor een zwaar paard is gespannen. Eventueel wordt hiervoor een tweede en soms nog een derde paard gespannen. In Z.Limb. ziet men een zeer zwaar model vierwielige wagen (een ladderwagen), met één paard binnen de disselbomen (of lamoen) en één of meer paarden in losse kettingen daarvóór.
Direct ten N. van de grote rivieren vindt men a.h.w. het paradijs voor de boerenwagen-liefhebber. Want nergens ziet men fraaiere wagens dan in het land van de rivieren, in grote trekken het gebied tussen Rotterdam en Nijmegen. Ondanks de steeds verder voortschrijdende rationalisatie in het boerenbedrijf rijden in de Waarden, vooral in de hooitijd, nog talrijke zeer fraai bewerkte en beschilderde boerenwagens. De wielen zijn hoog en smal, de uit bodemplank en zijleren bestaande ondiepe bak rust op de voor- en achterschamels. Vooral de achterschamel is veelal zeer fraai uitgesneden en versierd (motieven: Ned. Leeuw, Hollandse Maagd in haar Tuin, paarden, vaas).
Beide schamels worden verbonden door het z.g. krankwerk op een zodanige manier, dat de voorschamel kan draaien. Voor in de bak bevindt zich de zittekist, die vaak van voren met paarden-motieven is versierd. De achterkant van de bak wordt afgesloten door het achterkrat of de achterklep. In vroeger tijden was deze klep heel vaak versierd met schilderwerk (voorstellingen, vaak aan de bijbel ontleend) of gedichten, al dan niet geïllustreerd. Karakteristiek voor deze en andere wagens is de kromme dissel, waaraan het paard wordt bevestigd en door middel waarvan de voerman de wagen stuurt. Het is wel zeker, dat deze kromme dissel nergens buiten Ned. wordt aangetroffen. Er zijn ook streken in Ned., waar men het paard in het lamoen rijdt en het dubbelspan met een lange disselboom (Zeel., Overijsel, Drente, Gron.), maar in de Hollanden, Utr., een deel van Geld. en in Friesl. wordt met de kromme dissel gereden, zelfs bij de nieuwerwetse luchtbandenwagen.
In grote trekken is de bouw van de wagen in vele delen van Ned. wel ongeveer gelijk, al is er groot verschil in hoogte van wielen en bak, verdere afmetingen, versiering, e.d. Hoe meer men naar het N. komt, des te soberder wordt de wagen. Treft men in Overijsel nog wel uitgesneden toverknopen en vazen aan, in Friesl. en Gron. is de wagen geworden zuiver tot een gebruiksvoorwerp, sober, eenvoudig, zonder versiering. de wagen is hier laag, voorzien van een kromme dissel, die veel langer is dan in het Z. en waar de voerman naast kan lopen. Merkwaardig is, dal cen dergclijk model dissel, zij het zonder boog aan het eind, ook in Zeeuws Vlaanderen en verder in België voorkomt. Daar ziet men de voerman vaak naast de dissel lopen om te sturen.
Kleurige wagens ziet men vanouds in de omgeving van Staphorst en Rouveen. Het model is het Friese, wat eigenaardig aandoet in een omgeving waar b. van ander model worden gebruikt, maar de wagen is geschilderd in hel groen, rood, wit en blauw. In het Ned. openluchtmuseum vinden vele oude b. cen gastvrij en veilig onderdak. De Ned. Boerenwagenclub, een vereniging van liefhebbers van het landelijke voertuig, organiseert ieder jaar een z.g. boerenwagendag, beheert een steeds groeiend archief en heeft enkele publicaties uitgegeven, waarin veel gegevens over de boerenwagens zijn vastgelegd.
De Z.Ned. b. behoort tot het vierwielig type met dissel, en bestaat uit een voorwagen en een langwagen, verbonden door een ijzeren bout om het draaien van de voor- t.o.v. de lang-wagen toe te laten. De wagen is eenvoudiger dan de N.Ned. In het W. van het land (o.a. in beide Vlaanderen) zijn de zijkanten van de bak uitgevoerd in latwerk (de ladders); de latten zijn vóór en achter hoger dan in het midden, zodat de leuning van de ladders in een boog loopt. In het O. (o.a. Haspengouw, O.Brab. zijn de zijkanten van de bak overal even hoog en rechthoekig. De wagen lijkt hierdoor plomper.
G. KOSTER / P. LINDEMANS.
Lit.: TH. OUDEMANS, Die holländischen Ackerwagen. Veenman Wageningen, 1926, 138 pp. (Dissertatie Göttingen); Het melktransport in Gooi- en Kernland, 2de druk, 1951, 28 pp.; Wagenmakers Roem. uitgave van de Ned. Boerenwagenclub, t.g.v. het 10-jarig bestaan, speciaal nummer van Ned. Volksleven, 1952, 24 pp.