noemt men de bevolkingsgroep, die de landb. als hoofdberoep uitoefent. Zij onderscheidt zich als groep in menig opzicht van andere groepen der bevolking.
De b. is i.h.a. conservatief van aard. Slechts zelden kiest iemand, wiens vader geen boer is, de landb. als beroep. Bijna alle boeren stammen bijgevolg van geslacht op geslacht van boeren af. Twintig eeuwen ervaring zijn a.h.w. in de huidige b. geaccumuleerd en hebben deze huiverig gemaakt voor het volgen van nieuwe methoden, zolang het resultaat problematisch lijkt. Deze karaktereigenschap is mede ontstaan, doordat in de loop der geslachten de avontuurlijken en meest vooruitstrevenden de landb. verlieten en andere beroepen kozen; de meer behoudenden bleven in iedere generatie achter en droegen hun karaktereigenschappen op hun nageslacht over.
Door de innige verbondenheid met de natuur heeft de b. een grote mate van werkelijkheidszin verkregen. Hij is zich tevens bewust gebleven van de beperktheid van de uitwerking van menselijke handelingen op de natuur. Zijn eerbied voor traditie is veel sterker ontwikkeld dan die van het gros der stedelingen. Hiertoe heeft in sterke mate bijgedragen het isolement, waarin het platteland eeuwenlang heeft verkeerd. Locale klederdrachten en dialecten zijn op het platteland lang bewaard gebleven; een eigen levenssfeer is gehandhaafd. Godsdienstig leven is onder de b. steeds sterk ontwikkeld geweest; het huwelijk is voor de b. nog een heilige band.
Echtscheidingen komen er weinig in voor. Door hun verblijf in de open lucht zijn de boeren physiek sterker dan de stedelingen. De gezinnen van de b. zijn in het algemeen groter dan die van de stedelingen.
Behalve de moraal speelt hier ook het feit een rol, dat boeren hun kinderen goedkoop kunnen opvoeden en veelal reeds op jeugdige leeftijd in het bedrijf laten medewerken. In verband met dit alles kan van een afzonderlijke boerenmentaliteit worden gesproken. Bedacht dient echter te worden, dat in de b. zelf grote verschillen in mentaliteit worden aangetroffen. Leef- en denkwijze van een welgestelde Groninger boer hebben slechts weinig gemeen met die van een arm keuterboertje uit Brabant. de nuchter-zakelijke boer uit de Drentse Veenkoloniën kent heel wat minder traditie dan b.v. zijn standgenoot, die pachter is van een oud-adellijk geslacht in de Gelderse Achterhoek.