Hiertoe behoort in letterlijke zin opgevat de studie van het leven der bloem. Meestal verstaat men er onder de bestuivings-ecologie, de tak der biol. wetenschappen, die het overbrengen van stuifmeel uit de ene bloem naar de stempel van een andere bloem derzelfde soort bestudeert, beschrijft en naar oorzakelijk verband zoekt.
Dit voor de kruisbestuiving noodzakelijke transport wordt bij vele planten bewerkstelligd door de wind (anemophiel), bij enkele door water, maar bij de allermeeste door bepaalde dieren (insecten, in de tropen ook vogels en vleermuizen). Deze zoïdiophiele planten hadden en hebben in dit opzicht de grootste belangstelling vanwege de haast onbegrensde variaties in bouw en gedrag van bloem en dier, die meermalen volkomen op elkaar lijken afgestemd, b.v. bij de vijg. Vooral door vergelijkende bestudering van naverwante bloemen kon GOEBEL in diverse gevallen aantonen, dat de voor de bestuiving zo gunstig werkende inrichtingen van een bloem wel in de eerste plaats een physiologische betekenis hebben voor de ontwikkeling en ontplooiing der bloem zelf. De wetenschappelijke bestudering stelt grote eisen aan de onderzoeker, waarover PORSCH uitvoerig inlicht in zijn’Methodik der Blütenbiologie’ (ABDERIHALDEN’S Handb. biol. Arbeitsmeih. XI. 1, 1922).