De aard, het type van het bedrijf. Dit wordt gekenmerkt door de aard der producten, welke worden voortgebracht en de onderlinge verhouding daarvan (productieplan).
Ook de mate, waarin de producten voor verkoop zijn bestemd dan wel voor gebruik in het bedrijf, speelt bij het bepalen van het b. een rol. Hoofdtypen in de landbouw zijn: weide-, akkerbouw-, gemengde- en pluimveebedrijven.
De weidebedrijven kan men weer onderscheiden in melkafleverende en kaasafleverende (zelfkazende) bedrijven. In de statistiek van de bedrijfsuitkomsten in de tuinb. wordt onderscheid gemaakt tussen bedrijfsvorm en b. De bedrijfsvorm heeft betrekking op de wijze, waarop de producten worden geteeld (staand glas verwarmd, id. onverwarmd, platglas, open grond). Het b. geeft aan de combinatie van de tak(ken) van tuinb. (groenten, fruit, bloembollen, e.d.) en de bedrijfsvorm. Voorbeeld: groenten in de open grond, overwegend platglas met open grond (spitskool, pronkbonen, komkommers), overwegend bloembollen, e.d.