1. (Indon.) of brambang (Jav.) is het verzamelwoord voor sjalot, prei, knoflook e.d. Allium-soorten.
Men onderscheidt:
1. Bawang daoen — Alliumfistulosum L.. Deze prei-soort met rond en hol blad wordt veel in Sindanglaja (W.Java) gekweekt onder de naam van bawang bakoeng en in Ngadisari (O.Java) van bawang plompong. De vermenigvuldiging geschiedt in het gebergte door zaad en stek, in de laagvlakte door stek;
2. Bawang merah of brambang abang (Jav.) = Allium ascolonicum L.. Deze kleine, rode sjalot wordt in Indon. op grote schaal gekweekt (Cheribon, Kediri) op lichte, doorlatende grond.
Teelt:
zodra de bibit 40 à 50 dagen oud is, is deze plantbaar. De sjalotjes voelen dan zacht aan. Men plant 4 rijen op een bed van 1 m breed. De bedden zijn 24 cm hoog. Benodigd pootgoed: 6 tot 10 q/ha. Groeiduur: 3 maanden.
Vier dagen na het rooien worden de sjalotten opgebost en in een schuur opgehangen. Een goede opbrengst is 40 q/ha. De meest schadelijke plaag is Thrips tabaci, vooral in de O.moesson en in de laagvlakte;
3. Bawang poetih = Allium sativum L,.. de witte knolletjes worden vooral in Zuidel. landen veel in de keuken gebruikt.
2. Mal. naam voor Scorodocarpus borneënsis BECC., een boomsoort van de laagland-regenbossen van Sumatra en Borneo, die sterk en duurzaam, naar uien ruikend hout levert voor huis- en prauwenbouw.