ontving zijn wetenschappelijke opleiding als bioloog aan het St john’s College van de Universiteit in Gambridge, van welk College hij later lange jaren (tot 1910) ‘Steward’ (beheerder) en daarna ‘Honorary Fellow’ was. Zijn belangstelling ging reeds vroeg uit naar de problemen van variabiliteit en discontinuïteit (1894: Materials for the study of variation).
In 1902 en 1909 verscheen van hem het bekende ‘MENDELS principles of heredity’. Hij was de stichter en centrale figuur van de Cambridge school van erfelijkheidsonderzoekers en oprichter van het tijdschrift ‘Journal of Genetics’. Zijn onderzoekingen in Cambridge hadden vooral betrekking op kippen (kleur, kamvorm) en Lathyrus (terugslag, complementaire factoren, koppeling en afstoting, reduplicatie-theorie, presence-absence theorie). In 1910 aanvaardde hij de benoeming tot directeur van ‘John Innes Horticultural Institution’. Gedurende zijn John Innes-tijd lagen de meeste van zijn onderzoekingen op het gebied van de gecompliceerde verschijnselen der mozaiekvorming (‘variegation’) en knopvariaties en, in verband daarmee, het tijdstip van de factorensplitsing. Deze keuze van onderwerpen wijst op de scherp kritische houding die B. steeds behield en op zijn afkeer van te oppervlakkig generaliseren (‘take care of your exceptions’).