fam. Verbenaceae.
Boomgesl.; in Az. en Indon. hoofdzakelijk de soorten A. manna VIERH. en A. officinalis L. en in trop. Am. A. nitida JACQ.. Inheemse naam: api-api (Mal.), parwa (Sur.). Boom meest slechts 25 m hoog en 40 cm dik, die in de vloedbossen met vastere bodem in Az., Indon. en Am. vaak nagenoeg zuivere bossen vormt. Pionierhoutsoort, makkelijk herkenbaar aan de licht-grijze onderzijde der bladeren en talrijke asperge-vormige ademwortels. Het grauwwitte, soms een donkerbruine kern vertonende hout heeft een sterke kruisdraad en laat zich daardoor moeilijk splijten. Het wordt slechIs als brandhout gebruikt. Brandt zonder oplaaiende vlam, doch smeult als turf. De bossen zijn bij afwezigheid van verwildering gemakkelijk natuurlijk te verjongen.