Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Ademhalingsorganen

betekenis & definitie

(dierk.) Door de ademhaling wordt aan het bloed de voor het leven noodzakelijke zuurstof toegevoerd en tevens het bij de verbranding in het lichaam gevormde koolzuur afgevoerd. Deze uitwisseling van zuurstof tegen koolzuur heeft plaats in de longen.

Deze. twee in getal, zijn links en rechts van het hart in de borstholte gelegen en met de buitenlucht verbonden. de buitenlucht doorloopt achtereenvolgens neus- en mondholte, keelholte, zwelgkeel met het daaronder gelegen strottenhoofd en luchtpijp. Het strottenhoofd is een buisvormig orgaan, samengesteld uit een aantal kraakbenige platen, dat door een elastische klep, de strotklep, afgesloten wordt, wanneer voedsel vanuit de mondholte in de zwelgkeel wordt gebracht. Aan de achterzijde gaat het over in de luchtpijp. In het strottenhoofd bevindt zich de stemspleet, waardoor het individu het vermogen bezit geluid te geven. De luchtpijp loopt 'ventraal van de slokdarm langs de voorzijde van de hals in de richting van de borstholte, waarin zij binnendringt tussen de beide ribben van het eerste ribbenpaar. Zij bestaat uit een aantal opeenvolgende kraakbenige ringen, die onderling verbonden zijn door sterke banden van bindweefsel.

In de borstholte gekomen verdeelt de luchtpijp zich in twee longpijpen, die elk voor zich naar een longhelft gaan. In de long gekomen verdelen deze longpijpen zich steeds weer, waarbij zij kleiner worden en ten slotte overgaan in een groot aantal zeer kleine longbuisjes. die ieder voor zich eindigen in een blaasje, een longblaasje. De longblaasjes zijn onderling verbonden door bindweefsel, dal deze blaasjes tezamen bindt, terwijl het geheel omgeven is door een bindweefselvlies, de longhuid. Voor een juist begrip van de ademhaling dienen we te weten, dat de borstholte luchtledig is. In deze luchtledige borstholte bevinden zich de longen als twee zakken, die door het reeds genoemde stelsel van buizen met de buitenlucht in verbinding slaan.

Door de negatieve druk in de borstkast komt de buitenlucht in de longen. Aan deze buitenlucht wordt nu de zuurstof gedeeltelijk onttrokken, terwijl er koolzuur aan wordt afgegeven. De lucht in de longen wordt hierdoor ‘verbruikt’ en moet dus vervangen worden door opnieuw te ademen.

De borstkas heeft drie wanden, waarvan er twee, de linker- en de rechterribwand, in het voorste gedeelte van de borstkas tezamen komen bij het eerste ribbenpaar. dat practisch onbeweeglijk naar boven met de wervelkolom, naar onderen met het borstbeen verbonden is. Tussen beide ribben is slechts een geringe ruimte om de luchtpijp, de slokdarm en enkele bloedvaten doorgang te verlenen. Naar achteren wordt de borstkas van de buikholte gescheiden door een platte spierplaat, het middenrif, dat naar de borstkas toe sterk gewelfd is.

De ribben zijn van voor naar achter in toenemende mate naar buiten en naar achteren gebogen. Wanneer nu van voor naar achter de zich tussen de ribben bevindende spieren, de tussenribspieren, vanuit de vaststaande eerste rib zich samentrekken, worden de ribben naar voor en builen bewogen en door hun buiging naar buiten verruimt zich de borstkas. Daarnaast wordt de borstholte nog meer verruimd doordat het middenrif zich samentrekt en hierdoor wordt afgeplat. Tengevolge dezer verruiming van de borstkas stroomt verse lucht naar binnen. Daarna ontspannen de tussenribspieren en het middenrif zich, de borstkas wordt kleinerende inmiddels verbruikte lucht wordt weer uitgestoten.

De uitwisseling van zuurstof tegen koolzuur heeft als volgt plaats. De longbuisjes eindigen in de longblaasjes. De longcapillairen, waarin de longslagader, die bloed dat rijk is aan koolzuur aanvoert, overgaat, lopen in de wand der longblaasjes en lopen ook vrij door die blaasjes. Het koolzuurrijke bloed is dus van de zuurstofrijke lucht in de blaasjes alleen door de wand dezer capillairen gescheiden en zo

kan de uitwisseling van koolzuur tegen zuurstof door de capillairwand plaats hebben. D. L. BAKKER.

< >