Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Adelgidae

betekenis & definitie

( - Chermidae, Cherrnesidae). Een fam. van wol- en galluizen op Coniferen, die nauw verwant is aan echte bladluizen of Aphididae, hiervan zowel morphologisch, o.m. door het ontbreken van siphonen, als biologisch goed te onderscheiden.

Zij produceren nl. geen winterei, doch de fundatrix larve overwintert. Verder zijn alle generaties uitsluitend ovipaar. Een normale 'cyclus is tweejarig en bestaat uit 5 generaties, waarvan de fundatrix (1e gen.) als larve op Picea, aan de basis der knoppen, overwintert. Uit de eieren hiervan ontstaan nakomelingen die zich aan de basis der jonge naalden vastzuigen, waardoor deze laatstgenoemde tot een aardbei- of ananas-achtige, dikwijls asymmetrische gal vergroeien. Hierin ontstaan de gevleugelde fundatrigeniën (2e gen.), die verhuizen naar de zomerplant. Voor onze algemene soorten is dit Larix. voor andere Abies, Pseudotsuga en Pinus. Hierop ontwikkelt zich een ongevleugelde virginesgeneratie (3e gen.), die op larix overwintert en hierna de gevleugelde ’sexuparen (4e gen.) voortbrengt.

Deze gaan in het voorjaar terug naar de winterplant, Picea, en zetten er eieren af, waaruit de ongevleugelde sexuales ontstaan. Na paring legt het ♀ op de bast een ei dat de overwinterende jonge fundatrix oplevert.

Complicaties ontstaan doordat de op de Larix geboren virgo verscheidene generaties van virgines voortbrengt, die op Larix overblijven. Ook de uit de Picea-gallen tevoorschijn gekomen fundatrigeniën kunnen zich in bepaalde gevallen op Picea handhaven. Zodoende ontstaan naast de hoofdcyclus met 5 generaties 2 z.g. nevencycli, die zich tijdenlang ’parthenogenetisch op een der beide waardplanten, bij voorkeur op Larix, staande houden. Bij bepaalde soorten verdwijnt de 'migratie geheel, zodat de ontwikkeling zich in zeer vereenvoudigde vorm afspeelt op één der waardplanten, en wel bij voorkeur op de winterplant.

De meest algemene soorten in Ned. zijn: Adelges laricis VALL. ( = Chermes strobilobius KALT.) ; gallen op Picea abies, zomervormen en nevencyclen op Larix. Sacchiphantes abietis L. ( — Chermes) volgens BÖRNER uitsluitend in 2 generaties, fundatrix en fundatrigeniën, op Picea abies, zonder migratie naar Larix. De naverwante A. viridis RATZ. daarentegen met volledige migratie van Larix naar Picea en omgekeerd. Van Dreyfusia bestaan twee soorten, met Abies als zomerplant. D.piceae RATZ. komt waarschijnlijk alleen voor op Abies, zonder migratie. Ze is voor de in M.

Eur. inheemse Abies alba weinig, voor ingevoerde exoten echter zeer schadelijk. D.nordmannianae ECKST. (= nüsslini BÖRN.), afkomstig uit de Kaukasus, maakt de teelt van Abies alba in Centr. Eur. thans onmogelijk, migreert naar Picea orientalis, waar de fundatrix met haar nakomelingen aardbeiachtige gallen doet ontstaan. Gilletteella ( = Chermes) cooleyi GiLL., douglaswolluis, uit N.Am. afkomstig, thans in Eur. zeer verbreid, matig schadelijk voor Pseudotsuga, met langwerpige, asymmetrische gallen op Picea sitchensis e.a. Deze worden echter niet geregeld gevormd. Bestrijding van A. onder bosbouwcondities ondoenlijk, op kwekerijen ’s winters met vbc.

W. K. J. ROEPKE.

< >