Het juiste woord

Dr. L. Brouwers (1928)

Gepubliceerd op 20-03-2024

Uitgestrekt

betekenis & definitie

Adjectief: uitgestrekt, groot, middelgroot, ruim, uitgebreid, wijduitgestrekt, wijd, extensief, onafzienbaar, onoverzienbaar, omvangrijk, veelomvattend, veelzijdig, alzijdig, multilateraal, mondiaal, wereldwijd, oneindig, eindeloos, onbeperkt, onbepaald, onbegrensd, grenzeloos, onmeetbaar, onmeteïijk, ongemeten, immens, geïllimiteerd.

Werkwoord: zich uitstrekken tot, reiken tot, raken tot, toereiken, strekken tot, lopen tot, dragen, uitbreiden, toenemen, aanwassen, uitzetten, uitslaan, waaieren.

Naamwoord: uitgestrektheid, uitgebreidheid, ruimte, ruimte-uitgebreidheid, ruimbaan, extensie, onafzienbaarheid, veelzijdigheid, alzijdigheid, oneindigheid, onpeilbaarheid, onuitputtelijkheid, onbeperktheid, onbepaaldheid, onbegrensdheid, onmeetbaarheid, onmetelijkheid, immensurabiliteit, immensiteit, infiniteit.

de oneindige ruimte, het oneindige, wereldruim, het ledige, het vrije, spatie.

Bijwoord: overal, alom, allerwegen, allentwege, allenthalve, in alle geledingen, over de hele linie, over berg en dal, langs straten en stegen, rommentom (Zn.), ommendom (Zn.), links en rechts, van voren tot achteren, van oord tot oord, wijd en breed, wijd en zijd, hic et ubique, op wereldschaal, zonder perken, zover als het rekt en strekt, waar ik ga of sta, huis aan huis, deur aan deur.

nergens, nievers (Zn.).

Causatief: uitbreiden, uitspreiden, openspreiden, spreiden, spreien, uitstrekken, rekken, uitzetten, uitslaan, ontplooien, uithouden.

spreidsel, bestemmingsplan.