Naamwoord: recipiënt, vat, ontvangbak, ontvanger, vergaarbak, tank, afvloeitank.
1.ton, vat, aam, vaatje, schepvat, schepper, stukvat, voeder, pijp, fust, barrique, ankertje, boot, wijnvat, toelast, wijnpijp, poensel (Zn.), koelkruik, kuip, tobbe, vloot, standerd, stande (Zn.), waterton, watervat, waterkuip, gaarvat, gaarton, lekvat, lekton, draagvat, draagkuip, draagton, pijpenton, pijpenvat.
delen: kuiphout, bodemhout, bodem, bodemstuk, bodemplank, bodemplaat, plaat, maanstuk, bodemnaad, bodemgroef, gergel, kroos, deuvel, duighout, staafhout, duig, staaf, sponduig, kasduig, kim, hoepel, hoep, band, sluitband, sluit-
hoepel, grofband, tonneband, halshoep, halsreep (Zn.), haringband, karreband, stoelband, tapbeugel, tapboor, tapgat, tappan, spongat, zwikgat, bomgat, tap, bodemtap, spon, zwik, bom, bommel, bomschijf, deuvik, deuvikegat, kraan, afloopkraan, aanzetpijp, brandmerk, vaatgestel.
Adjectief: bodemloos, boomloos, kas.
Werkwoord: kuipen, bekuipen, afkuipen, gergelen, een bodem in een vat slaan, bodemen, verbodemen, deuviken, deuvelen, duigen, blakeren, een vat beslaan.
kuiper, tonnenmaker, hoepmaker, vatbinder.
kuiperswerk, kuiperij, hoepmakerij, kuiperswinkel, kuiphuis, kuipersgereedschap, bereimes, bodemmes, gergelmes, gergelijzer, kroosijzer, kuipersdrilijzer, haalmes, keepmes, kuiperskloofmes, lasmes, plaan, planeermes (Zn.), plamuuispaan, plamuurmes, reemes, sponmes, kuipershouweel, houw, baars, bombijl, kuipersbeiteltje, kerfbeitel, dissel, kuipersdissel, kuipershaak, trekhaak, hoepelhaak, kuipersklemhaak, kuipershamer, bodemhamer, bodemtrekker, kliefhamer, kloofhamer, bul, drijfhout, kuipersschaaf, beugelschaaf, bodemrandschaaf, kimschaaf, bomzaag, sponzaag, kuiperstang, (kuipers)hoeptang, kuipersboor, centerboor, zwikboor, gergelkam, boompasser, duigenmaat, duigenmal, kuipersblok.
2.bak, gaarbak, vergaarbak, vergaarkom (Zn.), tank, mammoettank, watertank, benzinetank, afvalbak, schillenbakje, afdruipbak, lekbak, schepbak, roerbak, spoelbak, spoelvat, regenkuip, regenbak, regenvat, regenton, cisterne, koffer, maal, colli, hutkoffer, handkoffer, reiskoffer, draagbak, pakkist, schuifkist, kist, krat, fust, cassette, kastkoffer, t(h)eekast, t(h)eemeubel, kip, kaar, zandbak, zandkist, hooikist, zeepkist, zeeptonnetje, aardappelbak, saladebak, slabak, roertrog, wijnbak, flessenkist, scheepskelder, flessendrager, flessenkeldertje, likeurkeldertje, keldertje, messenbak, doos, blikkendoos, blikje, blik, conservenblik (kon...), inmaakbus, sluitdoos, klepdoos, trommel, blikkentrommel, droogtrommel, roltrommel, koffietrommel, geldtrommel, broodtrommel, moppentrommel, kindertrommeltje, boterhamtrommeltje, hoededoos, bus, bos, poederbus, kapsel, ijscilinder, ijsbus, drinkbus, gruttenbus, t(h)eebus, t(h)eedoos, t(h)eekistje, suikerbus, suikerdoos, koffiebus, zoutbak, karton, medaillon, koker, tube, etui, fruithoorn, bonbonnière, luxe-doos, vensterdoos.
hoekbeslag, ijzerbeslag, hoekijzer, hoekband, bodem, kistslot, strooigaatjes.
Werkwoord: bekisten.
dozenfabriek, dozenmachine, dozenmaker, dozenplakker, bekisting.
3.zak, draagzak, jutezak, plunjezak, baalzak, baal, pook (Zn.), schepelzak, gonjezak, ijszak, waterzak, wijnzak, zandzak, reiszak, reistas, reisnécessaire, nécessaire, pelgrimstas,valies, handkoffer, koffertje, karbies, kabas, lapzak, tas, roltas, beugeltas, beugel, handtas, banktas, damestasje, sacoche (Zn.), étagèretas, trousse, teerzak, netzak (Zn.), knapzak, rugzak, bezaatse (Zn.), schoudertas, zijtas, mail, citybag, nachtzak, beurs, reticule, sachet, boterhamzakje, buidel, buil, knipbeurs, knipbeugel, knip, peperhuisje, puntzak, tipzak, binnenbeursje, etui, ritsetui, zaketui.
krop, zakband.
4.mand, korf, balie, baliemand, banst, bieskorf, draagkorf, draagkarton, hot (Zn.), hangkorf, hengelmand, hengselkorf, hengselmand, kabas (Zn.), kanaster, knaster, kiepmand, klepmand, klapmand, paander, pakkorf, roostermand, rugkorf, rugmand, schepelmand, sluitben, sluitkorf, sluitmand, toekorf, toemand.
aardappelmandje, broodkorf, broodmand, broodben, boterkorf, slamand, bloemkorf, bloemenmand, corbeille, eierkorf, eiermand, flessenkorf, flessenmand, fruitben, ben, fruitmandje, gebakmand, geldmandje, groenmand, hoenderkorf, hoender, hoenderik, hoendermand, kindermand, kindskorf (Zn.), kleerben, kleermand, luiermand, luurmand, vuurmand, messenmandje, messentas, papiermand, papierkorf, prullenmand, snippermand, scheurmand (Zn.), schillenmand, tafelmandje, vijgenmand, vijgenmat, mat, vleesmand, wasmand, zilvermand, beugel.
mandenwinkel, mandjeskoop, mandenmaker, groenwerker.
5.pot, zalfpot, kookpot, pappot, kastrol, casserole, kasserole (Zn.), ketel, kookketel, menageketel, haardketel, koeketel (Zn.), soepketel, lauwer, marmiet (Zn.), waterketel, fluitketel, moor, metaalmoor, kamillepot, koffieketel, koffiemoor, stoofpot, stooftest, vleespot, reuzelpot, snijbonenpot, tuitpot, pintkan, pijpkan, t(h)eepot, trekpot, melkkom, melkbak, melkteil, melknap, melkkruik, melkpot, koffiepot, koffiekan, filter, koffiezak, strooppot, stroopkan, sauskom, sauspan, sauspot, geleipotje, moespot, suikerpot, zoutpot, teilspoelkom, eetketeltje, gamel, pan, braadpan, drooppan (Zn.), bakpan, fruitpan, kookpan, smoorpan, stoompan, stoofpan, een platte pan, steelpan, koekepan, poffertjespan, taartepan, struifpan, spekpan, vetpan, vleespan.
schenkrand, steel, oor.
6.schotel, dekschotel, warmwaterbord, kom, bekken, waterkom, waterbekken, soepkom, soeppot, terrine, soepterrine, papkommetje, schaal, dekschaal, pateel (Zn.), vlootje, broodschaal, aardappelschaal, aardappelschotel, braadschotel, braadslede, vleesschotel, vleesbord, visschotel, gatenplateel, gatenteil, gatenbak, oesterschotel, saladekom, saladeschotel, groenteschaal, boterschotel, eierschaal, eierschaaltje, eierdopje, dessertmandje, dessertschaaltje, gebaksmand, gebakschaal, gebakschotel, taarteschaal, banketschaal, taarteschotel, taartschotel, taartebak, fruitschaal, vruchtenschaal, fruitschotel, aardbeienschaal, moesschaaltje, punchkom, punchbowl, bowl, vingerkom, vingerglas, bord, bakje, tafelbord, eetbord, teljoor (Zn.), telloor, assiette, een platte schotel, een diep bord, soepbord, ontbijtbordje, dessertbordje, gerande tafelborden.
tafelmatje, tafelring, tafelplankje.
7.emmer, aker, pedaalemmer, afvalemmer, handemmer (Zn.), schepemmer, gietemmer, saladeëmmer, kolenemmer, kolenkit,, stalemmer, toiletemmer, pot, hengselpot, pothengsel.
8.vaas, urne, siervaas, portret vaas, dekselvaas, klokvaas, askruik, pul, onyxvaas, majolicavaas(..ka.„), majolica (..ka), lijzen, bloemenvaas, flesvaas, jardinière, trekglas.
9.fles, stopfles, buikfles, potfles (Zn.), ordinaal (Zn.), fiool, schroeffles, stolpfles, beugelfles, springfles, springkolf, heronsfles, heronsbal, bolognezerfles, literfles, pintfles, bokaal, karaf, kraf, tuitkan, langhals, tul, bobbel (Zn.), korffles, strofles, veldfles, mandefles, pelgrimsfles, mattekeesje, isoleerfles, t(h)ermosfles, spuitfles, knijpfles, sifon, flacon, apot(h)ekersflesje, kogelflesje, ballon, kruik, amfora, kroes, kan, kit, stoop, stoopskan, petroleumblik, petroliumkan, pul, haalkan, schenkkan, drinkkan, drinkkruik, flapkan, flap, flapper, waterkan, waterkruik, waterkaraf, urne, oliekruik, oliefles, melkkan, melkfles, oliekan, tapkan, bierkruik, bierkan, bierfles, pulfles, kelderfles, borrelfles, jeneverbes, likeurfles, wijnkan, wijnkruik, wijnfles, wijnkaraf, jakobakannetje, jakobakruikje, inmaakfles, dame-jeanne, inmaakglas, weckglas, zuigfles, pul, weggooifles, monofles, wegwerpfles.
delen: kurk, stop, schroefstop, kroonkurk, dansluiting, beugelsluiting, beugel, kannelid, schenkkurk, sierkurk, capsule, flessencapsule, gummiring, flesseschildje, hals, borst, buik, ziel, huls, pijp, tuit, tul, flessebakje.
10.glas, glaasje, beker, drinkbeker, drinkvat, drinkglas, drinkschaal, schaal, drinkhoorn, hoorn, bekervaas, bokaal, bekerglas, literglas, kroes, drinkkroes, halvepint, pintglas, pint, homp, poculum, coupe, avondmaalsbeker, verbondsbeker, kelk, snel, berkemeier, melkglas, melkbeker, waterglas, bierglas, kapper, wijnglas, wijnschaal, wijnbeker, champagneglas, portglas, likeurglas, klapmuts, roemer, romer, fluitglas, fluit, tuimelaar, tumbler, tantalusbeker, klepglas, apostelkruik, drinkservies.
glazebakje, papierplakje, kerkraampje.
11.kopje, kop, kom, tas, jat (Zn.), koffiekop, t(h)eekopje, nap, bakje, schoteltje, t(h)eeschoteltje.
12. deksel, afgietdeksel, scheel, lid, stolp, glazendeksel, kast, dop, foedraal.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Recipiënt
betekenis & definitie