Gezaghebber

betekenis & definitie

Naamwoord: gezaghebber, gezagvoerder, machthebber, machthebbende, bewindhebber, bewindvoerder, bewindsman, gebiedvoerder, gebieder, gebiedster, heerser, beheerser, grondheer, oppergezaghebber, opperbewindhebber, oppergebieder, opperheer, heerschappijvoerder, overheerser, wereldbeheerser, staatshoofd, landvoogd, onderlandvoogd, stamhoof, geweldenaar, sweater, tiran, aartsgeweldenaar, het gezag, macht, bestuur, regeringspersoon, overheidspersoon, magistraat, magistraatspersoon 933, magnaat, princeps, autoriteit, burgerlijke en militaire autoriteiten, grootwaardigheidsbekleder, een hoge mieter, touwtjestrekker, establishment.

toeziener, opziener, opzichter, onderopzichter, hoofdopzichter, superintendent, leider, hoofdleider, aanvoerder, kopstuk, vlaggeman, vlaggevoerder, boss, baanbreker, belhamel, electo, overman, raddraaier, bestuurder, beheerder, directeur(direk...),directeur-generaal, manager, directrice (direk...), moeder, mededirecteur, medebestuurder, onderdirecteur, opperbestuurder, moderator, modérateur, administrateur, administratrice, administratie, raad van beheer, beheerraad (Zn.), directie (..ektie), directoraat (..ekt...), overste, hoofd, hopman, overheid, principaal, primus inter pares, superieur, superior, intendant, chef, baas (Zn.), cheffin, bazin, onderhoofd, souschef, onderchef, afdelingsoverste, afdelingschef, oude, oudste, deken, onderdeken, opperhoofd, opperbaas (Zn.), opperbevelhebber, opperste, driller, voogd, voogdes, raad van voogdij, regent, -es, regeerder, regeerster.

huismeester, huisheer, heer, dienstgever, meester, baas, ouwe, patroon, huisbaas, de heer des huizes, het hoofd van het gezin, gezinshoof, huisopzichter, rentmeester, slotvoogd, slotbewaarder, huiskapelaan, meesteres, bazin, de vrouw des huizes, huisvrouw, huishoudster, huiszorg, meidenplaag, maitresse, juffrouw, ménagère.

agglomeratieraad, gemeentebestuur, stadsbestuur, stadsoverheid, gemeenteraad, raad, gemeentekorps, de vroede vaderen, gemeenteraadszitting, gemeenteraadsvergadering, schependom, schepencollege (..kollege), municipaliteit, burgemeester, burgervader, loco-burgemeester, dorpsburgemeester, boerenburgemeester, buitenburgemeester (Z/r.), stadvoogd, steevoogd, schout, dorpsschout, dorpsheer, meier, maire, baljuw, bajuwsvrouw, drossaard, drossaardin, drost, landdrost, ambtman, drostin, schepen, stadsschrijver, gemeentesecretaris (..sekr...), dorpssecretaris, stadssecretaris, gemeenteraadslid, raadsheer, wijkmeester, buurtmeester, gemeensman, gemeenteambtenaar, stadsbode, stadsomroeper.

provinciebestuur, landraad, bestendige deputatie (Zn.), landvoogd, landvoogdes, emir, stadhouder, erfstadhouder, kapitein-generaal, stedehouder, ban, banus, onderstadhouder, ruwaard, woiwode, gouverneur (goe...), ondergouverneur, gouvernante (goe...), regent, -es, mederegent, -es, prefect (prefekt), arrondissementscommissaris (..kom...), onderprefect, provincieraadslid.

staatsbestuur, regering, overgangsregering, gouvernement (goe...), opperbestuur, toporgaan, wetgevende macht, volksvergadering, wijkvergaderingen, plebsvergaderingen, bondsraad, landraad, staatsraad, statencollege (..kollege), raad van state, staten-generaal, parlement, kamer, hogerhuis, lagerhuis, herenhuis, doema, landdag, landsvergadering, dagvaart, rijksdag, bondsdag, de tribune, meiveld, senaat, raad der ouden, kroonraad, rekenkamer, rekenhof, de uitvoerende macht, ministerraad, ministerie, kabinet, kabinetsraad, coalitie-ministerie (ko...), interimregering, zakenministerie, zakenkabinet, minister, raadslieden der kroon, raadsheer, dienaar van de kroon, staatsminister, minister van staat, kabinetsformeerder, formateur, kabinetsformateur, informateur, kabinetschef, kabinetshoofd, eersteminister, premier, ministerpresident, president, plenipotentiaris, opperkanselier, rijkskanselier, staatskanselier, kanselier, onderkanselier, minister ad interim, minister zonder portefeuille, parlementslid, kamerlid, gedeputeerde, afgevaardigde, volksvertegenwoordiger, representant, kamerfractie (..aktie), senateur, senator, patres, archont, geront, staatscommissie (..kom...), raadsfractie (..fraktie), raadadviseur, rijksambtenaar, staatsambtenaar, staatsbeambte, staatsdienaar, landsbeambte, landsambtenaar, landsdienaar, hoofdambtenaar, secretarisgeneraal (sekr...), staatssecretaris, secretaris, commies-griffier (kom...), zegelbewaarder, grootzegelbewaarder, rijksarchivaris, kamerdienaar, rekenkamer, rijkskassier, hoofdadministratie, middenafdeling (Zn.), middensectie (..sektie) (Zn.), afdelingschef, afdelingsoverste (Zn.), gezantschap, legatie, gezantschapsraad, gezantschapssecretaris, legatiesecretaris, consul (konsul), beroepsconsul, consulair (kon...) agent, onderconsul, corps diplomatique, consulaat (kon...).

gekroond hoofd, vorst, -in, landvorst, -in, erfvorst, -in, vredevorst, landsheer, landsvrouwe, keurvorst, grootvorst, grootmogol, grootvizier, potentaat, soeverein, dynast, alleenheerser, monarch, monocraat (..kraat), autocraat (..kraat), despoot, tiran, dictator (dikt...), viervorst, tetrarch, smalheer, opperleenheer, suzerein, gouwgraaf, prins, prinsgemaal, prinses, kroonprins, -es, troonkandidaat, troonopvolger, czarewitsch, dauphin, dauphine, verbeider, kroonpretendent, erfprins, -es, vorstenkind, koningskind, koningszoon, koningsdochter, infant, -e, onderkoning, kedive, koning, naamkoning, schaduwkoning, zonnekoning, schijnkoning, tegenkoning, tussenkoning, koningin-regentes, koningin, koningin-weduwe, koningin-moeder, keizer, koningkeizer, keizerin, tegenkeizer, cesar, imperator, pontifex, tsaar, czaar, czarina, sultan, kan, padisjah, majesteit, het koninklijk huis, koningshuis, stamhuis, keurhuis, keizershuis, vorstenhuis, huis, familieregering, dynastie, tweeman, consul (konsul), proconsul (prokonsul), drieman.

vorstenhof, koningshof, keizershof, gevolg, hof, cour, hofhouding, hofgezinde, hofdignitaris, hofbeambte, hoveling, hofjonker, staatjonker, hofdame, eredame, dame du palais, hofjonkvrouw, hofjuffer, hofprediker, hofkapelaan, hofmaarschalk, aarstmaarschalk, maarschalk, maréchal, hofmeier, grootofficier, ordonnansofficier, ordonnans, lijfstaffier, wapenheraut, staatsheraut, wapenkoning, wapenknecht, hofmeester, -es, ceremoniemeester, oppercermoniemeester, opperschenker, schenker, majordomus, opperkamerheer, sleuteldrager, opperstalmeester, stalmeester, stalfoerier, jagermeester, hofnar, bouffon, hofkring, hofkliek, camarilla, hofstoet, lijfstoet, hofsleep, hofleven, hofambt, hofcharge, protocol (..kol).

staathuishoudkundige, huishoudkundige, economist (eko...), econoom (eko...), cameralist, staatsman, staatkundige, staatshervormer, politicus, diplomaat, diplomatie, politicaster (..kaster), extremist, havik, politieke kannegieter, politieke tinnegieter, politieke weerhaan, filibuster, politieke partij.

Adjectief: protocollair (..kol...).

Spreekwoord: het is beter met de heer dan met de knecht te doen te hebben; geen goed heer of hij was te voren knecht; geen wijzer abt dan die eerst monnik is geweest; toen ik jong was hadden de ouden het voor ’t zeggen, en nu ik oud ben weten het de jongen.